donderdag, december 31, 2009

Zondagsrust (donderdag, 26 november 2009)

Er werd weer op de gewone tijd opgestaan, het ontbijt was om de gewone tijd en het wegrijden eveneens. Er waren wat ongeregeldheden bij het opruimen van de banken en tafels ontstaan, maar onder de kundige leiding van Lutz waren die snel opgelost. Vandaag zouden we naar Tripolis gaan. Vanwege het offerfeest was het uitermate rustig op de straten en na een uurtje waren we al in de hoofdstad. Daar werden we opgewacht door Akram, die we al een paar dagen niet hadden gezien. Hij was thuis bij zijn familie geweest maar zou ons vandaag weer in de stad begeleiden. Bethold leidde ons eerst door het oude deel van de stad, naar het enige behouden stuk architectuur uit het Romeinse Oea, de triomfboog van Marcus Aurelius. Daarna volgde de bezichtiging van de Gorgi-moskee, een gebouw uit de 19e eeuw met een schat aan prachtige tegeltjes, en een kleine rondtour door het oude Tripolis. Hier staan nog een heleboel huizen uit de Italiaanse koloniale periode. Ze zijn vaak erg vervallen. Wat verder opviel waren de telefoon- en elektriciteitskabels die langs, over en door elkaar over de straten en langs de huizen liepen. Ook viel op dat het hier erg rustig was en zelfs in de souk was alles dicht. We begonnen nattigheid te voelen en vreesden voor het hoogtepunt van ons bezoek aan Tripolis: het nationaal museum. Akram bevestigde dat het gebouw gesloten was en dat niemand wist of het vandaag open zou gaan. Tegen de tijd dat we bij het museum waren en Berthold in eigen persoon ging navragen, was Akram in geen velden of wegen meer te zien. Het zal de Arabische “beleefdheid” wel zijn geweest dat hij niet wilde zeggen dat vandaag alles dicht zou zijn. Zoiets zou eigenlijk maanden van tevoren al bekend moeten zijn geweest. Aan de andere kant, gisteren kon ook al niemand zeggen of iets open zou zijn. Ook Rotel had dit kunnen weten met al hun ervaring in islamitische landen. We waren daarom in niet al te blije stemming. Berthold vertelde dat het museum definitief niet open ging en liet stemmen of we eerder uit Tripolis wilden vertrekken of niet. Daarbij liet hij doorschemeren dat in onze overnachtingplaats Sabratha (waar we de eerste nacht ook hadden doorgebracht) nog minder te doen zou zijn. Bijgevolg bleef de vertrektijd op 16:00 uur staan.

Tegenover het museum, aan de andere zijde van een drukke vierbaansweg met plein, bleek nog een op toeristen gericht restaurant open te zijn. Volgens Berthold kon dat wel eens het enige restaurant zijn waar we die dag iets te eten zouden kunnen krijgen. Jessica, Lutz en ik hebben eerst maar koffie met gebak gedronken en gegeten en daarna de smetteloze toiletten van het restaurant bezocht. Vervolgens hebben we netjes de gepeperde rekening betaald en zijn op zoek gegaan naar twee gerenommeerde boekenwinkels (volgens onze en Lutz’ reisgids zouden die de beste van heel Libië zijn). Beide bleken, hoe kon het ook anders, gesloten te zijn. Langs rotondes en vervallen en nieuwe gebouwen en reclameborden voor World Toilet Day (die zou op 19 november zijn gehouden) liepen we weer naar de oude stad om te zien hoeveel leven er nog was in het Afrikaanse deel van de souk. Op het plein voor het museum stond een groep personen op een kluitje met schommelbankjes, levende gazelles en andere zoete decoratie. Ook stonden er motoren van verschillende merken. Hier kon men foto’s laten maken in een speciale ambiance. Wij besloten dat we zoiets niet wilden laten doen. Voor Libiërs moet dit een favoriete vrijetijdsbesteding zijn geweest.

Door de stadspoort liepen we daarna dezelfde weg terug als die we op de heenweg met de Rotel-groep hadden genomen. Het was niet veel drukker geworden. Een soortement zwerver had zich sinds de laatste keer aan de andere kant van de straat in de schaduw gezet en begroette ons weer in het Duits. Hij had overal in Europa, in Duitsland en Nederland gewoond en verzamelde postkaarten van over de hele wereld. Hij gaf ons zijn postbusadres die hij al op een stapel papiertjes had geschreven. We liepen vervolgens de souk in. De koperslagers waren op één na niet wakker. In het Afrikaanse deel daarentegen, voorbij de kruising met de vier Romeinse zuilen op de hoeken, was meer leven. Een heleboel zwarte Afrikanen struinden langs winkeltjes met levensmiddelen, groente en fruit, stoffen, kappers c. q. CD winkel en vliegende messenslijpers. Met uitzondering van de stofhandelaren leken de andere goede zaken te doen. Vooral de kappers hadden het druk. Iedereen wilde er op zijn best uitzien voor de feestdagen.

De reden waarom we zo naarstig op zoek waren naar open winkels was dat we de volgende dag bij Akram waren uitgenodigd. We zouden daar ’s middags heen gaan, blijven eten en zijn familie leren kennen. Dat was een hele eer. Het enige wat mij echter daaraan hinderde echt blij hierover te zijn, was het feit dat gasten waarschijnlijk ook bij het slachten van de schapen aanwezig moesten zijn. Daaraan had ik niet werkelijk behoefte. De laatste dagen hadden we al genoeg schapenmarkten en pick-ups met schapen gezien en met mijn levendig voorstellingsvermogen kon ik al zien hoe elk van die blatende beestjes op vrijdag de 27e, vanaf 9:00 uur ’s morgens geslacht zou worden. Maar goed, we konden natuurlijk niet met lege handen aankomen en waren dus op zoek naar iets geschikts zoals een echte baklavabakker. Die konden we in de souk niet vinden en dus besloten we maar terug te gaan naar de triomfboog van Marcus Aurelius, want volgens onze reisgidsen zou daar een goed restaurant zijn. Het liep al tegen 13:00 uur en we begonnen honger te krijgen. Het restaurant was echter gesloten, dus liepen we maar door naar het touristen-restaurant tegenover het nationaal museum. Daar zouden we ieder geval iets te eten kunnen krijgen. Onderweg stootten we evenwel op een Turks restaurant dat open scheen te zijn. We twijfelden of we naar binnen zouden gaan of niet, want als er geen menukaart zou zijn met vaste prijzen, zou de rekening wel eens gepeperd kunnen zijn. We besloten de stoute schoenen aan te trekken en de trap naar boven op te gaan. Op de eerste verdieping was een Turks theehuis. Dat was niets voor ons. Er was echter nog een trap omhoog en daar was daadwerkelijk een restaurant. We werden hartelijk ontvangen door de eigenaresse in overall. We mochten aan een tafeltje bij het raam gaan zitten met uitzicht over de haven en kregen de menukaart (met prijzen). We bestelden alle drie een Iskender-kebab. Die lekkernij hadden we in Istanbul leren kennen en smaakte hier ook heel goed. Onbesteld kregen we nog een linzensoep als voorafje. Koffie bestelden we na. Hierna hadden we genoeg gegeten voor de hele dag.

We besloten nog een beetje op de promenade langs het water gaan lopen. Onze zelfmoordpogingen bij het oversteken van de snelweg tussen de oude stad en de promenade mislukte net aan, en daarna konden we van het af en toe enorm stinkende zeewater genieten met een heleboel vissers met hoogzee hengels. We kwamen nog een rozenverkoper tegen en kochten direct een roos. Nu hadden we tenminste een echte bloem voor Akrams vrouw. We liepen tot het einde van de promenade en daarna deels weer terug tot we op de hoogte van de Rotel waren, die langs de kant van de zelfmoordweg stond te wachten. Weer volgde een hachelijk oversteken en bereikten we de Rotel. Even later reden we weg naar Sabratha.

In vergelijking tot het landschap in het zuidelijk deel van Libië is het noordeljk deel, Tripolitania, enorm groen. Dat bemerkten we al op onze tocht van Houn naar Leptis Magna. Hier stonden niet alleen kleine plantjes maar ook bomen: de gebruikelijke eucalyptus en tamarisk en Italiaanse cipressen. Dit was het vruchtbaarste deel van Libië en dit was dan ook het deel dat door de Italiaanse kolonisten in beslag was genomen. Zij hadden een andere bouwstijl en legden grote tuinen aan. Niettegenstaande het groene landschap zagen de Libiërs er geen geen probleem in om ook dit deel met afvaldumps te verontreinigen. Je vraagt je af waarom.

Tijdens de bustocht vertelde Berthold nog over de eerste pogingen om de Sahara gemotoriseerd over te steken. Het heeft tot ver in de 20e eeuw geduurd tot voertuigen sneller waren dan kamelen. Ook vertelde hij over de invloed van de woestijn op de geestelijke ontwikkeling van mensen. Bij de jeugdherberg aangekomen, hadden we nog genoeg tijd tot het avondeten. We zijn daarom nog even de stad ingegaan om te zien of we hier iets voor Akram en zijn familie konden vinden. We vonden wat levensmiddelzaakjes, waar we een trommel Quality Street zagen. Dat leek ons wel een goed geschenk als zijnde iets komende uit het westen. Hadden we geweten dat we uitgenodigd zouden worden, hadden we wel iets van het eiland meegebracht. Het Quality-blik was niet zo groot en daarom kochten we ook wat Merci bij dezelfde zaak. Een paar winkels verderop werden jalabeja’s (lees: Arabische aardappelzakken om aan te trekken) verkocht, die Jessica met alle geweld aan een nader onderzoek wilde onderwerpen. Na een boel kijk-, pas- en besliswerk kocht ze een rood exemplaar met allerlei bling-bling-stiksels. Daarna mochten we de straat weer op, op zoek naar inpakpapier en evelopjes voor de bonus voor Berthold en co. Dat was nog een heel gezoek. Boekwinkels en winkels die papierwaren verkopen zijn erg schaars in Libië. Dat had Berthold al eerder in de bus verteld. Het is voor de mensen hier heel erg moeilijk om aan informatie te komen. Kort voor we besloten om te keren en terug naar de jeugdherberg te gaan, vonden we een zaakje dat schoolspullen verkocht. Deze had ook cadeaupapier en envelopjes in de aanbieding. Vervolgens is Jessica nog een andere levensmiddelenzaak binnen gegaan omdat ze daar een groter blik Quality Street had gezien. Bijgevolg was de Merci over en die hebben we ’s avonds bij het avondeten uitgedeeld. We aten weer in de jeugdherberg en hadden weer hetzelfde menu als op de eerste dag: komkommer, tomaat, sla en olijf, gevolgd door soep en kip met couscous. Jammer genoeg hadden we ’s middags al zoveel gegeten dat we nauwelijks nog iets op konden. De avond werd besloten met het gebruikelijke borduur- en schrijfwerk in de Rotel-kabine.

Geen opmerkingen: