woensdag, december 09, 2009

Geen plek in de herberg (zondag, 15.11.2009)

Ik werd wakker van getrompetter. Er moet een soort van legerkamp dicht bij de jeugdherberg hebben gelegen waar reveille geblazen werd. Het was nog donker en Orion stond nog duidelijk te stralen aan de hemel. Daarna kwam een concert van blaffende honden en een muezzin, die weer op een andere manier kweelde dan in Turkije, Egypte, Syrië of Jordanië. Hij kweelde maar heel kort maar niettemin scheen de Rotel daarna al helemaal wakker te zijn. Er was gepraat en een heleboel geschud. Het reiswekkertje dat we speciaal voor deze reis hadden gekocht, wees 12:00 uur aan. Op de één of andere manier had hij het gepresteerd om midden in de nacht stil te blijven staan. English quality… Dat ding konden we dus wel vergeten en we schakelden het ding uit. Mijn mobiele telefoon zei 2:05 uur. Dat moest dus 4:05 uur zijn, want ik had de tijd nog niet veranderd. Dat was wel heel erg vroeg, zelfs voor Rotel begrippen. Het ontbijt zou pas om 7:00 uur zijn. Wij bleven dus liggen. Het geschud en gekwek werden heftiger. Nu leek het ons toch een goed idee om even te kijken hoe laat het precies was. Dat bleek bijna 6:30 uur te zijn en wij haastten ons naar het sanitaire deel van de jeugdherberg om ons te wassen. Bij het terugkomen bij de Rotel bleek dat ons reiswekkertje op het idee gekomen was om het alarm af te laten gaan. Een luid gepiep begroette mij samen met een groep hoogst verbolgen Rotelianers. Het is een oude groep en Jessica is duidelijk de jongste. Dan zijn er nog een paar tussen Jessica en mij in en de rest is ver voorbij de 50. We hadden gisteravond bij het eten al gemerkt dat dit waarschijnlijk een klaaggroep was. Nu werd het ons wel heel duidelijk. Het wekkertje maakten we definitief onschadelijk door de batterij eruit te halen en wij maakten ons op voor het ontbijt.

Het was een typisch Rotel-ontbijt met stokbrood, jam, smeerkaas en –worst en muesli. We kregen eerst allemaal onze ontbijtzak met daarin een diep bord, een kommetje, broodplankje, beker, snijgerei en theedoek. Daarna mochten we zoveel eten als we op konden. Meenemen voor de middag mocht niet, maar ja, in een klaaggroep was niet te verwachten dat men zich daaraan hield en tijdens de reis werd dit ook duidelijk. Voor 8:00 uur was alles opgeruimd, de Rotel afgebroken en de aanhanger weer achter de bus gehangen door verenigd duwwerk. Onze veiligheidsagenten hielpen vlijtig mee en schenen het nog leuk te vinden ook.

Er werd eerst getankt. Hoewel Libië een olie exporterend land is en de benzine zo goed als gratis, is de aanlevering naar de benzinestations problematisch. Het is heel goed mogelijk bij een tankstation te komen waar al dagen geen benzine meer te halen is. Daarom moet men overal de mogelijkheid van tanken waarnemen, zelfs als het niet nodig is. Vandaag zouden we een enorme afstand afleggen, zo’n 600 km. We gingen naar Ghadamès, naar het drielandenpunt met Tunesië en Algerije. Vooreerst reden we evenwijdig aan de kust door de Djefara-vlakte. Dit is het min of meer groene en vruchtbare deel van Libië tussen de Middellandse Zee en de Djebel Nafusah, een relatief hoog plateau dat zo’n 300 m boven het land uittornt en er voor zorgt dat er genoeg regen in dit gebied valt. Tweederde van de bevolking woont in dit gebied, voornamelijk in de steden die langs de doorgaande wegen liggen. Het zijn een soortement van straatdorpen. Aan beide zijdes van de straat liggen de bekende blokkendoosachtige winkels en andere zaakjes en daarachter de woonhuizen. Aan beide zijdes van deze “kerndorpen” vindt in de regel nieuwbouw plaats. Er wordt enorm veel gebouwd en alles is van beton. In de regel worden eerst palen van gewapend beton in een regelmatig raster gegoten. Dan komt de eerste verdieping erop en wordt het spel met de gewapend beton pijlers herhaald. Na de eerste verdieping wordt vaak opgehouden, maar delen van de stalen wapening blijven uitsteken voor het geval de eigenaar het idee mocht opvatten er nog een verdieping op te zetten. Vervolgens worden de tussenruimtes met kalkzandstenen tiggels opgevuld. Op regelmatige afstand zagen we plaatsen waar deze tiggels geperst werden en in de zon te drogen stonden. Soms ook worden eerst de tussenmuren gebouwd, uiteraard zonder waterpas of hoogtelijnen. Die muren zien er dan ook niet altijd even recht uit. Vervolgens worden gaten in de tiggels geslagen om daaraan planken te kunnen bevestigen die de ruimtes tussen de tiggelmuren omsluiten. Deze ruimtes worden volgegoten met beton. Het effect na het drogen is hetzelfde als bij de pijler-tiggel-methode, alleen zitten er in dit geval gaten in de tiggels. Ter afwerking wordt de boel met cement bestreken en wit, bruin of in een andere beige tint geschilderd.

Sommige huizen zijn af, de meeste echter niet. Hele nieuwbouwwijken worden uit de grond gestampt en het is de vraag waar al de bewoners vandaan moeten komen. Er zijn zo’n zes miljoen Libiërs. Hierbij worden de zwarte gastarbeiders uit de zuidelijke landen als Tsjaad en Niger niet gerekend. Hun aantal wordt op ongeveer twee miljoen geschat. Zij doen het zware werk. De Libiër is gelukkig als hij op een stoeltje niets hoeft te doen. Daarin zijn ze best goed. Neem bijvoorbeeld de politieposten langs de lange, bijna stille wegen. Hier werd de bus regelmatig staande gehouden. Dan liep één van een groep agenten naar de bus om een papier met onze namen en reisbestemming in ontvangst te nemen. Berthold scheen een onuitputtelijke stapel van dat soort kopieën in zijn bezit te hebben. Die agenten moeten een uitermate saai bestaan hebben maar toch zagen ze er tevreden uit.

Het groene landschap van de Djefara-vlakte bestond uit dadelpalmen en olijfbomen en een heleboel kleine groene plantjes, waarschijnlijk tamarisken, tussen stenen en zand. Ten zuiden van het Djebel Nefusah plateau veranderde het landschap. Het was hier veel kaler en alleen de wadi’s waren groen. Het landschap hier bestond voornamelijk uit zandsteenformaties, keien en zand. Het zandsteen toonde verschillende tinten van rood tot grijs. De zijdes waren geërodeerd onder invloed van het weer en in de regel erg grillig. Dit landschap is de Fezzan. De originele bewoners van de Fezzan, de nomaden, zijn in de loop van de geschiedenis behoorlijk vervolgd. Eerst door de koloniale macht Italië aan het einde van de 19e eeuw. Italië is pas heel laat een eenheid geworden en in 1860 wilde zij de rest van de wereld tonen dat ook zij een grootmacht was. Dus wilde Italië een kolonie. Het probleem was echter dat de meeste gebieden al door anderen waren ingepikt. Gelukkig was het Ottomaanse Rijk op zijn retour en was het min of meer ongevaarlijk het één en ander over te nemen. Italië had zijn oog op Tunesië laten vallen, net als Frankrijk. De Fransen waren net iets sneller en dus probeerde Italië het nog een keer met Libië. Net als hun voorouders de Romeinen begon zij met een geleidelijke en vreedzame overname. Vervolgens werd meer geweld gebruikt toen bleek dat de nomaden (Berbers en Tuareg) het spelletje niet mee wilden spelen. Bronnen werden vergiftigd en het beste land met kolonisten uit Italië bevolkt. Ter bescherming van de kolonisten en ter onderdrukking van opstandige elementen werden op verschillende plaatsen in Libië forten gebouwd. Daarvan hebben wij er op onze reis naar Ghadamès meerdere gezien. In 1943 werden de Italianen als koloniale macht door de Fransen vervangen. Een grote groep Italianen bleef echter achter, met name rond Tripolis. Tijdens de Libische Revolutie in 1969 zijn ze allemaal het land uitgezet.

De genadeslag voor de nomaden kwam door de oliewinning. De traditionele dorpsstructuur met de lemen huizen ging verloren en werd vervangen door die betonnen dingen die we overal zagen. Op een enkele plaats na. Halverwege onze tocht, na een serpentineklim naar de top van de Djebel Nafusah, stopten we in Nalut. Het oude dorp ligt dicht bij de nieuwe stad en is verlaten. Het wordt nauwelijks onderhouden en zal uiteindelijk door erosie ten onder gaan hoewel het een soortement van openluchtmuseum is. Er staat een enorme bevestigde opslagruimte voor graan, olijfolie en andere waren; een Wehrspeicher zoals ik jaren geleden in Wodarg, in Mecklenburg-Vorpommern heb opgegraven. Net als Wodarg stamde deze Wehrspeicher uit de 13e-14e eeuw (na Chr. wel te verstaan). In Noord-Afrika heten deze dingen een agadir. Het is een enorm bouwwerk, meerdere verdiepingen hoog met een stevige muur eromheen met een poort. Daarbinnen zijn meerdere langwerpige ruimtes, als kluisjes, waar dingen opgeslagen konden worden. Een agadir was een gemeenschapsproject van een dorp of familie, dat of die na het bouwen een opzichter aanstelde die voor de veiligheid verantwoordelijk was. Helaas hadden we maar weinig tijd om alles uitgebreid te bekijken, maar we wilden niet klagen omdat dit eigenlijk een ingelast bezoek was. Eentje die echt de moeite waard was.

De lunch, een picknick, vond plaats in de woestijn, langs de weg met uitzicht op een Italiaanse wachttoren en een vallei. We hadden eerder op de reis bij een winkel langs de weg ingekocht en dat met Rotel-stokbrood opgepeuzeld. We hadden zelfs yoghurt (in Egypte, Syrië en Jordanië heeft het ons altijd grote moeite gekost dat spul te vinden)!

Daarna ging de reis verder, waarbij Berthold een verhaal voorlas van de Arabische Tijl Uilenspiegel. Dit was ter bevordering van de siësta want volgens hem was er niets zo goed voor een busslaap als een vertelling door hem. Dat klopte. Aan het einde van het verhaal was de halve bus in dromenland. Het landschap was niet boeiend genoeg om wakker te blijven. Dit deel bestond uit rotswoestijn met tamariskstruikjes. De tamarisk is erg genoegzaam. Hij kan heel goed tegen droogte en zout water, net als dadelpalmen. De dadelpalm is één van de twee standbenen van de nomaden. Zij kunnen ongeveer 200 jaar oud worden en zijn het productiefst tussen de 40 en 80 jaar. Zelfs bij zoutgehaltes van 40 g/liter leveren zij nog vrucht. Hogere zoutgehaltes worden verdragen, maar dadels draagt de palm dan niet meer. Na 80 jaar wordt de palm meestal gekapt, de stam gehalveerd en ingezet bij de bouw. De bladeren worden voor vlechtwerk, touw enz. gebruikt.

Het tweede standbeen van de nomaden is de kameel (dromedaris). Hij heeft nauwelijks water nodig en verdraagt zout water, zelfs zeewater. Het water wordt in het weefsel vastgehouden en wel in voldoende hoeveelheid om het er zo’n 14 dagen op uit te houden. Daarna moet hij weer tanken: ongeveer 130 liter in een paar minuten. Hierdoor zwelt de kameel weer helemaal op. Vochtverlies is bij de kameel minimaal. Bovendien kan hij bijna alles eten. Je vraagt je af waarom Arabieren altijd kamelen willen ruilen voor een vrouw…

Het was een hele zit tot Ghadamès. Het was de bedoeling dat we daar bij een hotel, een paar minuten lopen van de oude stad, zouden overnachten. We waren al lekker gemaakt met het vooruitzicht van schone en goedwerkende douches en ook de buitenkant zag er goed uit. Op ons getoeter werd echter niet open gedaan. Akram de reisagent lukte het tenslotte iemand te pakken te krijgen. Hij kreeg te horen dat er geen water was en wij dientengevolge niet welkom waren. Dat was een domper. In plaats van hotel moesten we daarom maar genoegen nemen met de parkeerplaats van een jeugdherberg aan de andere zijde van Ghadamès. Alois, de buschauffeur, draaide de bus plus aanhanger op de smalle straat en ging op zoek naar de jeugdherberg. Deze was volgens Berthold niet zo goed en hij was er daarom al een paar jaar niet meer heengegaan. Het ding bleek echter enorm te zijn opgeknapt en was zelfs beter dan de jeugdherberg in Sabratha. De jeugdherbergen in Libië zien er allemaal hetzelfde uit, maar van binnen kan de kwaliteit behoorlijk wisselen.

De Rotel werd opgebouwd en wij gingen nog even een stukje lopen buiten het terrein van de jeugdherberg. Hier lagen brede asfaltstraten met een hoge stoep ernaast die op sommige delen niet af was of door zand en puin werd versperd. Wat zwarte Afrikanen zaten op de stoep of fietsten voorbij. Grote huizen zoomden de straten en in een gat in een huismuur, bedoeld voor de airconditioning, zagen we onze eerste Libische kat. Tot nu toe hadden we nog geen enkel huisdier gezien en alleen af en toe een mus of een kraai zien opvliegen of een kip zien rond pikken. En nu zagen we een heel schuchtere Libische kat. Hij verdween direct door het gat in de muur en kwam daar niet meer uit. Wij draaiden na een tijdje weer om en gingen kijken of ons avondeten al klaar was. Dat was bijna het geval. We kregen soep met knakworst. Ik probeerde mijn naam hoog te houden door de pan met worst, op aandringen van de chauffeur/kok Alois leeg te eten.

Omdat het om 19:00 uur al helemaal donker was, was het geen optie om buiten mijn dagboek bij te werken. In plaats daarvan mochten we in de grote hal van de jeugdherberg gaan zitten. De hal hier was een totale verademing in vergelijking tot de hal in Sabratha. Hier lag een reusachtig tapijt op de grond, de muren waren smetteloos wit en in de muren waren ondiepe nissen met stenen banken aangebracht waarop kussens lagen. Al gauw kwamen andere Rotelianers ons vergezellen. De tv stond aan met sport, waarna nieuws volgde en de Arabische versie van Cartoon Network. Het was goed om te zien dat onze veiligheidsagenten net als wij konden lachen om Tom en Jerry. Daarna kwam een Libische vrouw binnen die met een aantal van onze groep op de foto wilde, onder andere met ons. Dit was waarschijnlijk omdat Jessica maar weer aan het borduren was geslagen. De vrouw heette Achlan en zou ons de foto’s opsturen per e-mail. Als dank kreeg Jessica een smily die zij op haar jas spelde. Tegen 22:00 uur was het tijd om de Rotel op te zoeken en als een blok in slaap te vallen.

Geen opmerkingen: