donderdag, december 31, 2009

Zondagsrust (donderdag, 26 november 2009)

Er werd weer op de gewone tijd opgestaan, het ontbijt was om de gewone tijd en het wegrijden eveneens. Er waren wat ongeregeldheden bij het opruimen van de banken en tafels ontstaan, maar onder de kundige leiding van Lutz waren die snel opgelost. Vandaag zouden we naar Tripolis gaan. Vanwege het offerfeest was het uitermate rustig op de straten en na een uurtje waren we al in de hoofdstad. Daar werden we opgewacht door Akram, die we al een paar dagen niet hadden gezien. Hij was thuis bij zijn familie geweest maar zou ons vandaag weer in de stad begeleiden. Bethold leidde ons eerst door het oude deel van de stad, naar het enige behouden stuk architectuur uit het Romeinse Oea, de triomfboog van Marcus Aurelius. Daarna volgde de bezichtiging van de Gorgi-moskee, een gebouw uit de 19e eeuw met een schat aan prachtige tegeltjes, en een kleine rondtour door het oude Tripolis. Hier staan nog een heleboel huizen uit de Italiaanse koloniale periode. Ze zijn vaak erg vervallen. Wat verder opviel waren de telefoon- en elektriciteitskabels die langs, over en door elkaar over de straten en langs de huizen liepen. Ook viel op dat het hier erg rustig was en zelfs in de souk was alles dicht. We begonnen nattigheid te voelen en vreesden voor het hoogtepunt van ons bezoek aan Tripolis: het nationaal museum. Akram bevestigde dat het gebouw gesloten was en dat niemand wist of het vandaag open zou gaan. Tegen de tijd dat we bij het museum waren en Berthold in eigen persoon ging navragen, was Akram in geen velden of wegen meer te zien. Het zal de Arabische “beleefdheid” wel zijn geweest dat hij niet wilde zeggen dat vandaag alles dicht zou zijn. Zoiets zou eigenlijk maanden van tevoren al bekend moeten zijn geweest. Aan de andere kant, gisteren kon ook al niemand zeggen of iets open zou zijn. Ook Rotel had dit kunnen weten met al hun ervaring in islamitische landen. We waren daarom in niet al te blije stemming. Berthold vertelde dat het museum definitief niet open ging en liet stemmen of we eerder uit Tripolis wilden vertrekken of niet. Daarbij liet hij doorschemeren dat in onze overnachtingplaats Sabratha (waar we de eerste nacht ook hadden doorgebracht) nog minder te doen zou zijn. Bijgevolg bleef de vertrektijd op 16:00 uur staan.

Tegenover het museum, aan de andere zijde van een drukke vierbaansweg met plein, bleek nog een op toeristen gericht restaurant open te zijn. Volgens Berthold kon dat wel eens het enige restaurant zijn waar we die dag iets te eten zouden kunnen krijgen. Jessica, Lutz en ik hebben eerst maar koffie met gebak gedronken en gegeten en daarna de smetteloze toiletten van het restaurant bezocht. Vervolgens hebben we netjes de gepeperde rekening betaald en zijn op zoek gegaan naar twee gerenommeerde boekenwinkels (volgens onze en Lutz’ reisgids zouden die de beste van heel Libië zijn). Beide bleken, hoe kon het ook anders, gesloten te zijn. Langs rotondes en vervallen en nieuwe gebouwen en reclameborden voor World Toilet Day (die zou op 19 november zijn gehouden) liepen we weer naar de oude stad om te zien hoeveel leven er nog was in het Afrikaanse deel van de souk. Op het plein voor het museum stond een groep personen op een kluitje met schommelbankjes, levende gazelles en andere zoete decoratie. Ook stonden er motoren van verschillende merken. Hier kon men foto’s laten maken in een speciale ambiance. Wij besloten dat we zoiets niet wilden laten doen. Voor Libiërs moet dit een favoriete vrijetijdsbesteding zijn geweest.

Door de stadspoort liepen we daarna dezelfde weg terug als die we op de heenweg met de Rotel-groep hadden genomen. Het was niet veel drukker geworden. Een soortement zwerver had zich sinds de laatste keer aan de andere kant van de straat in de schaduw gezet en begroette ons weer in het Duits. Hij had overal in Europa, in Duitsland en Nederland gewoond en verzamelde postkaarten van over de hele wereld. Hij gaf ons zijn postbusadres die hij al op een stapel papiertjes had geschreven. We liepen vervolgens de souk in. De koperslagers waren op één na niet wakker. In het Afrikaanse deel daarentegen, voorbij de kruising met de vier Romeinse zuilen op de hoeken, was meer leven. Een heleboel zwarte Afrikanen struinden langs winkeltjes met levensmiddelen, groente en fruit, stoffen, kappers c. q. CD winkel en vliegende messenslijpers. Met uitzondering van de stofhandelaren leken de andere goede zaken te doen. Vooral de kappers hadden het druk. Iedereen wilde er op zijn best uitzien voor de feestdagen.

De reden waarom we zo naarstig op zoek waren naar open winkels was dat we de volgende dag bij Akram waren uitgenodigd. We zouden daar ’s middags heen gaan, blijven eten en zijn familie leren kennen. Dat was een hele eer. Het enige wat mij echter daaraan hinderde echt blij hierover te zijn, was het feit dat gasten waarschijnlijk ook bij het slachten van de schapen aanwezig moesten zijn. Daaraan had ik niet werkelijk behoefte. De laatste dagen hadden we al genoeg schapenmarkten en pick-ups met schapen gezien en met mijn levendig voorstellingsvermogen kon ik al zien hoe elk van die blatende beestjes op vrijdag de 27e, vanaf 9:00 uur ’s morgens geslacht zou worden. Maar goed, we konden natuurlijk niet met lege handen aankomen en waren dus op zoek naar iets geschikts zoals een echte baklavabakker. Die konden we in de souk niet vinden en dus besloten we maar terug te gaan naar de triomfboog van Marcus Aurelius, want volgens onze reisgidsen zou daar een goed restaurant zijn. Het liep al tegen 13:00 uur en we begonnen honger te krijgen. Het restaurant was echter gesloten, dus liepen we maar door naar het touristen-restaurant tegenover het nationaal museum. Daar zouden we ieder geval iets te eten kunnen krijgen. Onderweg stootten we evenwel op een Turks restaurant dat open scheen te zijn. We twijfelden of we naar binnen zouden gaan of niet, want als er geen menukaart zou zijn met vaste prijzen, zou de rekening wel eens gepeperd kunnen zijn. We besloten de stoute schoenen aan te trekken en de trap naar boven op te gaan. Op de eerste verdieping was een Turks theehuis. Dat was niets voor ons. Er was echter nog een trap omhoog en daar was daadwerkelijk een restaurant. We werden hartelijk ontvangen door de eigenaresse in overall. We mochten aan een tafeltje bij het raam gaan zitten met uitzicht over de haven en kregen de menukaart (met prijzen). We bestelden alle drie een Iskender-kebab. Die lekkernij hadden we in Istanbul leren kennen en smaakte hier ook heel goed. Onbesteld kregen we nog een linzensoep als voorafje. Koffie bestelden we na. Hierna hadden we genoeg gegeten voor de hele dag.

We besloten nog een beetje op de promenade langs het water gaan lopen. Onze zelfmoordpogingen bij het oversteken van de snelweg tussen de oude stad en de promenade mislukte net aan, en daarna konden we van het af en toe enorm stinkende zeewater genieten met een heleboel vissers met hoogzee hengels. We kwamen nog een rozenverkoper tegen en kochten direct een roos. Nu hadden we tenminste een echte bloem voor Akrams vrouw. We liepen tot het einde van de promenade en daarna deels weer terug tot we op de hoogte van de Rotel waren, die langs de kant van de zelfmoordweg stond te wachten. Weer volgde een hachelijk oversteken en bereikten we de Rotel. Even later reden we weg naar Sabratha.

In vergelijking tot het landschap in het zuidelijk deel van Libië is het noordeljk deel, Tripolitania, enorm groen. Dat bemerkten we al op onze tocht van Houn naar Leptis Magna. Hier stonden niet alleen kleine plantjes maar ook bomen: de gebruikelijke eucalyptus en tamarisk en Italiaanse cipressen. Dit was het vruchtbaarste deel van Libië en dit was dan ook het deel dat door de Italiaanse kolonisten in beslag was genomen. Zij hadden een andere bouwstijl en legden grote tuinen aan. Niettegenstaande het groene landschap zagen de Libiërs er geen geen probleem in om ook dit deel met afvaldumps te verontreinigen. Je vraagt je af waarom.

Tijdens de bustocht vertelde Berthold nog over de eerste pogingen om de Sahara gemotoriseerd over te steken. Het heeft tot ver in de 20e eeuw geduurd tot voertuigen sneller waren dan kamelen. Ook vertelde hij over de invloed van de woestijn op de geestelijke ontwikkeling van mensen. Bij de jeugdherberg aangekomen, hadden we nog genoeg tijd tot het avondeten. We zijn daarom nog even de stad ingegaan om te zien of we hier iets voor Akram en zijn familie konden vinden. We vonden wat levensmiddelzaakjes, waar we een trommel Quality Street zagen. Dat leek ons wel een goed geschenk als zijnde iets komende uit het westen. Hadden we geweten dat we uitgenodigd zouden worden, hadden we wel iets van het eiland meegebracht. Het Quality-blik was niet zo groot en daarom kochten we ook wat Merci bij dezelfde zaak. Een paar winkels verderop werden jalabeja’s (lees: Arabische aardappelzakken om aan te trekken) verkocht, die Jessica met alle geweld aan een nader onderzoek wilde onderwerpen. Na een boel kijk-, pas- en besliswerk kocht ze een rood exemplaar met allerlei bling-bling-stiksels. Daarna mochten we de straat weer op, op zoek naar inpakpapier en evelopjes voor de bonus voor Berthold en co. Dat was nog een heel gezoek. Boekwinkels en winkels die papierwaren verkopen zijn erg schaars in Libië. Dat had Berthold al eerder in de bus verteld. Het is voor de mensen hier heel erg moeilijk om aan informatie te komen. Kort voor we besloten om te keren en terug naar de jeugdherberg te gaan, vonden we een zaakje dat schoolspullen verkocht. Deze had ook cadeaupapier en envelopjes in de aanbieding. Vervolgens is Jessica nog een andere levensmiddelenzaak binnen gegaan omdat ze daar een groter blik Quality Street had gezien. Bijgevolg was de Merci over en die hebben we ’s avonds bij het avondeten uitgedeeld. We aten weer in de jeugdherberg en hadden weer hetzelfde menu als op de eerste dag: komkommer, tomaat, sla en olijf, gevolgd door soep en kip met couscous. Jammer genoeg hadden we ’s middags al zoveel gegeten dat we nauwelijks nog iets op konden. De avond werd besloten met het gebruikelijke borduur- en schrijfwerk in de Rotel-kabine.

maandag, december 28, 2009

Leptis Magna (woensdag, 25 november 2009)

We mochten een half uur langer slapen vandaag. In plaats van om 7:00 uur was het ontbijt om 7:30. Nu zijn Rotelianers erg voorspelbaar, dus nog voor de muezzin zijn gezang begon, kort na 6:00 uur, waren de eerste reeds met gestommel nadrukkelijk aanwezig.

’s Nachts, vroeg in de morgen had het geregend en al de spullen die buiten waren gebleven, zoals de tafels, banken en Rotel-zakjes met eet- en snijgerij, waren kletsnat geworden. De katten waren niet te zien. Gisteren hadden we er zeven geteld, allemaal mager en erg schuchter. En dat terwijl er leverworst bij het ontbijt was! Dat was er overigens elke morgen, alleen namen wij dat nooit. Jessica’s ontbijt bestond uit een müslireep en een kop thee (beide uit Engeland meegenomen), mijn ontbijt bestond uit een bord müsli met melk en heet water om de boel op temperatuur te brengen. Daarbij kwam nog wat stokbrood.

De aanhanger was afgekoppeld en dus reden we alleen met de bus naar de opgraving Leptis Magna. Leptis Magna was één van de drie steden in Tripolitania, een politiek en geografisch verbond van drie steden, afgeleid uit het Grieks: tri (drie) en polis (stad). De andere twee steden waren Sabratha en Oea, nu beter bekend als Tripolis. Hun oorsprong gaat terug tot de Feniciërs in de 7e eeuw v. Chr. Direct na het uitstappen begon de verwarring: zou het postkantoortje op het terrein open zijn en zo ja van hoe laat tot hoe laat? Daarna herhaalde dit alles zich met betrekking tot het museum. Een antwoord kwam er niet. Niemand scheen iets te weten. Eerst zou het museum tot 14:00 uur open zijn, daarna helemaal niet, of misschien toch weer wel. Later bleek dat het museum na een korte middagpauze gewoon open was.

Van het museum ging het een stukje terug naar de ingang van het opgravingterrein. We kregen een gids mee die heel gebrekkig Duits sprak. Bij de gerestaureerde triomfboog van Septimus Severus (193-211 n. Chr.), de caesar die in Leptis Magna geboren was en in zijn regeringsperiode een hoop geld spendeerde aan het verfraaien van de stad, begon de eerste voordracht. Leptis Magna is vernoemd naar de wadi Leptis, die op deze plaats in zee mondt. De eerste bewoning vond reeds in de 10e eeuw v. Chr. plaats. De Romeinen volgden een paar eeuwen later. Leptis Magna betaalde tribuut aan Carthago en werd na diens verwoesting min of meer zelfstandig. Nadat de inwoners een opstand tegen Julius Caesar hadden gesteund, werd hen een jaarlijkse boete van 3.000.000 liter olijfolie opgelegd. De stad was enorm rijk. Het achterland leverde slaven, wilde dieren voor de amfitheaters in het Romeinse Rijk en, natuurlijk, olijfolie. Na de 5e eeuw n. Chr. raakte de stad in vergetelheid en ondergestoven met woestijnzand. De eerste opgravingen vonden in de 20e eeuw door de Italianen plaats. Zij hebben alleen de belangrijkste delen van de stad opgegraven. Grote delen liggen nog onder het zand en zullen ook onder het zand blijven omdat de Libiërs grote problemen hebben om de opgegraven delen te conserveren. Dit was duidelijk zichtbaar. Overal groeiden planten tussen de stenen en de bestrating zodat het steeds meer verkruimelde. Ook werd verteld dat bezoekers stukken steen en aardewerk meenamen. Om die reden mochten bezoekers niet meer met een rugzak naar binnen.

De gids sprak heel moeizaam en daarom besloten we om op eigen houtje de stad te gaan verkennen. We hadden de Lonely Planet gids bij ons met een beschrijving van de belangrijkste gebouwen die je moest bekijken. Berthold was ook al verdwenen en tijdens onze tour kwamen we hem verschillende malen tegen. We hebben eerst het oost- en noorddeel van de stad verkend. We zagen Romeinse huizen, straten (hoofdstraten waren ongeveer 7 m breed, de minder belangrijke straten ca. 3,5 m; het riool onder het midden van de straat was afgedekt met enorme, rechthoekige steenplaten) en een heleboel triomfbogen van verschillende keizers. De stukken steen, die overal lagen, hadden soms nog inscripties en deze waren nog zo scherp dat het leek alsof ze gisteren gebeiteld waren. Van de meest westelijke boog zijn we verder gegaan naar de baden bij de zee. Een muurtje en zandzakken hielden het duinzand deels weg van het badgebouw. De koepels van de baden waren aan de buitenzijde gerestaureerd, aan de binnenzijde waren prachtige fresco’s van gladiatoren en wilde dieren te zien. Ook waren er mozaïekvloeren en hypocausten onder de vloer en langs de wanden.

Er was enorm veel te zien in Leptis Magna en van hoge kwaliteit. Het theater was deels gerestaureerd en zag er magnifiek uit. Het duurde even voor we het theater voor ons zelf hadden voor een panorama-opname vanaf de bovenste tribune, maar dat was het wachten waard. In het algemeen was het erg rustig. Met name in de eerste en laatste uren kwamen we zo goed als niemand tegen. Er waren wat Italianen en Fransen en een groep Indiërs. Rond het middaguur liepen er ook wat inheemse groepen rond. Het weer was ideaal: bewolkt met af en toe zon en tijdens de middag wat fikse regenbuien. Na nog wat meer domestieke gebouwen, tempels, triomfbogen en het oude forum te hebben bekeken, zijn we naar de pier met de fundamenten van de oude vuurtoren gelopen. Het was een stormachtige zee en dat maakte de uitblik compleet. We troffen daar twee Libische duikers aan die gewoonlijk rond de vuurtoren naar calimari doken. Nu was het te stormig om naar beneden te gaan. De calimari zaten vooral tussen de steenbrokken die van de vuurtoren en de pier in zee waren gestort. De rechthoekige stenen blokken bevatten meerdere uitsparingen waarin ooit ijzeren klampen zaten, die met lood omwikkeld waren tegen het roesten. De duikers zaten nu in de beschutting van de muur te roken waarbij een bekend grasluchtje onze kant op dreef.

Van de ene pier liepen we over het nu droge havenbekken naar de andere zijde, waar de resten van warenhuizen en aanlegsteigers te zien waren. Op een hoogzeevisser na was er niemand te zien. Via een avontuurlijke bush-tocht kwamen we tenslotte weer in het bewoonde stadsareaal en van daar zijn we terug naar de uitgang gegaan om kaarten en postzegels te kopen. Dat laatste was niet zo eenvoudig. Het postkantoortje was namelijk om 13:00 uur dicht gegaan en ging niet meer open. Je kon echter ook postzegels in de souvenirwinkeltjes van Leptis Magna kopen, deze waren alleen 5x zo duur. Maar nood brak wet, dus hebben we maar het één en ander ingeslagen. Vervolgens hebben we in één van de westers aandoende eet- en drinkgelegenheden een Arabische koffie en wat chips genuttigd en hebben onder de klanken van onder andere Modern Talking (“Cherry, cherry lady”) de kaarten geschreven. Tegen de tijd dat we klaar waren, regende het stevig en besloten we te kijken of het museum open was. Dat was het geval. Het was een mooi opgezet museum met een heleboel hoogwaardig spul. Het mooist waren wel de marmeren, levensgrote beelden van personen met fijn gesneden koppen. Verder waren er de onvermijdelijke olielampjes te zien en een heleboel munten. Helaas was het licht kapot en moest er veel in het halfduister bekeken worden, wat evenwel nog goed te doen was. Bovendien hadden we onszelf maar een half uur de tijd gegeven omdat we de rest van het opgravingterrein nog wilden bekijken. In een recordtempo raceten we door het museum en lieten daarna de overdimensionele Ghadaffi in de hal van het museum achter ons. Het was ondertussen weer droog geworden en we haastten ons naar andere hoogtepunten op het terrein, onder andere de basilica en de baden. Tegen de tijd dat we bij de baden aangekomen waren, liep er niemand meer rond, wat prachtige plaatjes opleverde. Om 16:45 uur liepen we naar de uitgang, alwaar we door een heftig gesticulerende suppoost weren opgewacht. Al de suppoosten wilden vroeg naar huis vanwege het offerfeest. We hadden echter officieel nog tot 17:00 uur de tijd. Helaas voor hen moesten ze toch nog wachten want we waren niet de laatsten.

Stipt om 17:00 uur reden we terug naar de jeugdherberg onder het oog van een stel enorm chagrijnige suppoosten. De Rotel-top-zeurkous meende daarna mij te moeten aanspreken en te overtuigen dat wat wij tot nu toe in Libië aan archeologie gezien hadden eigenlijk niets voorstelde. Ik heb met kromme tenen geluisterd, haar cryptisch voor gek verklaard en mij daarna zo snel als beleefdheidshalve toestond uit de voeten gemaakt. We vroegen ons tijdens deze reis echt een aantal malen af wat dit soort personen bezielde om naar Libië te gaan… Gelukkig was het al snel tijd voor het avondeten want we hadden best wel trek gekregen na een hele dag tussen de ruïnes struinen. Het eten bestond uit pasta met een groente-ratatouille. Daarna hebben we ongestoord in de grote hal met de brug van de jeugdherberg geschreven en geborduurd.

zondag, december 27, 2009

Over forten en circussen (dinsdag, 24 november 2009)

Het was dit keer niet zo koud ’s morgens bij het ontbijt. De lucht was dichtgetrokken en van de heldere sterrenhemel van een paar uur eerder was niets meer te zien. Iedereen was snel klaar en voor 8:00 uur was alles opgeruimd en afgebroken en zat iedereen weer in de bus voor weer een dag lang reizen. We zagen de zon opkomen achter het gebergte aan de horizon in felle kleuren. Het landschap werd steeds groener. Er waren plantages met Eucalyptus-bomen. Deze werden gekweekt als windbrekers rond andere plantages, zoals olijfplantages, waarvan we er verschillende zagen.

Om de tijd te doden, vertelde Berthold over de geschiedenis van de grenzen in Afrika. Deze zijn deels met de liniaal getrokken door de koloniale machten omdat zij absoluut niet wisten hoe het land er geografisch en volkskundig uitzag. Nadat Afrika zelfstandig werd, zijn de grenzen zo gebleven met alle gevolgen van dien. De nieuwe staten beschermden hun grenzen wel, in tegenstelling tot de koloniale machten, waardoor hele volksstammen van elkaar gescheiden werden. Ook vertelde Berthold over de buitenlandse politiek van Libië en over de Arabische mentaliteit. Het probleem van de laatste is dat er geen ruimte is voor zelfkritiek. Negatieve ontwikkelingen worden wel gezien maar in plaats van die op te lossen met een stap voorwaarts, wordt achterom gekeken. Er wordt teruggegrepen op het islamisme, iets waar Ghadaffi de rest van de wereld al jaren voor gewaarschuwd heeft en in Libië met alle macht probeert tegen te gaan. Het islamisme wil alle buitenlandse invloed weren en ziet hun achterstand veroorzaakt door de Joden en kruisvaarders.

In Gholaia stopten we bij een Italiaans fort. De Italianen hebben die dingen echt overal neergezet. We kwamen echter niet voor de Italianen, maar voor hun voorouders, de Romeinen. Die hadden een stukje verder van de weg een castrum met vicus (fort met handelsnederzetting) gebouwd. Hoewel veel was geërodeerd en onder woestijnzand was verdwenen, was de rechthoekige plattegrond van het castrum nog duidelijk herkenbaar. Onderweg over het woestijnzand liepen we over plekken waar het Romeins aardewerk centimeter dik aanwezig was. Niet alleen gewoon aardewerk en amforae maar ook het goede spul, de terra sigillata.

De poorten van het castrum waren grotendeels aanwezig in het midden van de vier zijdes. De opbouw van de muur was goed te zien. In het midden waren brokken steen met mortel op elkaar geplakt. De buitenkant was met rechthoekige basaltbrokken bekleed en aan de binnenkant zat een houten raamwerk waarop een pleisterlaag was aangebracht. In dit castrum was ook een kamer gevonden met een nog intacte schrijverskatheder, de enige ter wereld. Dat schrijverskamertje mat ongeveer 2,5x4 m en was al deels weer met stuifzand opgevuld. Nadat Berthold het één en ander had verteld, kregen we een half uurtje om rond te kijken. Volgens de beproefde Karnak-methode zijn we direct naar het verste punt gelopen om de massa’s te mijden en ongestoord foto’s te kunnen maken. Van daar gingen we weer terug naar het uitgangspunt. Op het verste punt, in de vicus, vonden we de resten van een tempeltje met de sokkel van het altaar. En overal lag aardewerk. Lutz kwam aanzetten met iets van basalt dat de arm of een been van een beeld kon zijn. En Berthold had slakachtig materiaal gevonden, misschien verweerde mortel en iets met een blauwgroene verglazing. We hebben de stukken ter documentatie gefotografeerd. Meenemen gaat natuurlijk niet, anders zou de reis terug wel eens erg lang kunnen gaan duren.

Terug bij de bus bleek dat Alois maar weer eens een band had verwisseld. We reden verder en tankten nog een keer. Het middageten was bij een wegrestaurant en iedereen die warm wilde eten, kon dat daar doen. Wij hadden niet zo’n behoefte aan kip met sla, rijst of couscous. In plaats daarvan hebben we maar weer wat locale chips, zoetigheid en brood ingeslagen en hebben dat op de stoep voor een slagerij, die er relatief schoon uitzag, opgegeten. We werden hierbij vergezeld door Achim. Op de parkeerplaats was behoorlijk wat te zien. We waren terug in het drukke deel van Libië. Rijk en arm waren er te zien, in dure 4x4’s en in wagens waarvan je niet kon geloven dat ze nog reden. Ook waren er veel pick-ups met schapen vanwege het offerfeest aan het einde van de week. Een andere vrachtwagen vervoerde kamelen die in de gebruikelijke knielende houding in de laadbak lagen. Het was een vreemd gezicht al die kamelen over de rand te zien kijken.

Na een uurtje ging het weer verder over goed geasfalteerde wegen en oude “schud”-straten. Op de goede delen vertelde Berthold weer het één en ander over Libië, op de slechte delen hield hij vanwege het geschud en gerammel en bijgevolg slechte verstaanbaarheid maar op. De laatste programmapunten van vandaag waren het amfitheater en het circus van Leptis Magna. Deze lagen buiten de oude stad aan de zee. Het waren prachtige gebouwen en enorm groot. Het amfitheater bood plaats aan ongeveer 15000 personen en mat 80x100 m. Aan de zeezijde sloot de tribune met de rug aan op de tribune van het circus. Van het circus was minder overgebleven, met name de tribunes waren slecht bewaard en aan de zeezijde was het één en ander weggespoeld. De spina, de middenberm zo te zeggen waaromheen de Romeinse collegae van Michael Schuhmacher hun karossen rondjes lieten draaien, was wel aanwezig, wat vrij zeldzaam was.

We zijn via het strand terug naar de bus gelopen. Het strand lag vol met afgebroken en omgevallen bouwmateriaal. Bovendien werd het vloed zodat we onze weg goed moesten afschatten om geen natte voeten te krijgen. Dat is grotendeels gelukt. Hassan wachtte halverwege op ons. Wij vormden de achterhoede en de agenten waren er voornamelijk om op te letten dat niemand achterbleef. We hebben gezellig foto’s op zijn mobiele telefoon gemaakt: eerst Hassan en ik en daarna Hassan met Jessica. Ik vermoed dat het hem vooral daarom te doen was geweest. Hij had echter al een habibi in Tripolis, zei hij…

Het laatste deel legden we met Berthold af, die we ook op het strand aantroffen. Precies op tijd kwamen we bij de bus (17:15 uur) en reden we naar de jeugdherberg. Omdat die dingen allemaal min of meer hetzelfde waren, was een nadere uitleg over waar de sanitaire voorzieningen waren niet echt nodig. Voor de verandering was ook hier geen warm water maar waren de ruimtes wel schoongemaakt. Daarbij moet verstaan worden dat bleekpoeder over wastafels enz. was gestrooid en een beetje was weggeveegd. Bij de heren stond de bus bleekpoeder nog fijn te pronken op een afgebroken Ablage voor de spiegel. De sanitaire voorzieningen in Libië zijn echt vreemd. Ik heb al over de douches verteld, nu zijn de toiletten aan de beurt. Zij zijn vaak gecombineerd met een douche en net als bij de douches wordt waarschijnlijk een setje gekocht en onderdelen daarvan in meerdere toiletten ingebouwd. Zo krijgt de ene de pot, de andere de stortbak en weer een ander de verbindingspijp, met als gevolg dat geen van alle functioneren. Daarbij komt dat zowel de westerse als ook de oosterse toiletten door elkaar gebruikt worden. De spoeling bestaat gewoonlijk uit een kraantje aan de zijkant van de muur met een stukje tuinslang daaraan. Daarmee kan je de stortbak vullen (indien aanwezig) en/of het toilet schoonspoelen (indien gewenst) en/of andere delen reinigen. Papier, als je dat al gebruikt, moet in een hoek worden gegooid opdat het riool niet verstopt, maar dat was in Egypte, Syrië en Jordanië niet anders.

Het avondeten bestond uit macaroni met goulash en verse salade. De overijverige senioren van Rotel waren druk bezig met het tonen van hun onmisbaarheid. Andere keren dat er geholpen moest worden met groente schoonmaken, was Jessica al vaker aangeblaft dat ze iets niet op de Rotel-manier deed of was gewoon weggeduwd, zodat ze nu niet eens meer probeerde te helpen. Datzelfde gold voor mij bij het opbouwen en afbreken van de Rotel. Mijn lengte was echter van voordeel zodat ik af en toe wel gevraagd werd voor de “hoge” werkzaamheden. We hadden geen tweede avondeten omdat Akram naar zijn huis was gegaan in Sabratha in verband met het offerfeest. Hassan en Feisal waren er wel, al weten we niet wat en waar zij gegeten hebben. Zij hadden echter hun kleed weer uit de wind neergelegd en we waren weer uitgenodigd voor de thee met pinda’s. Jessica was na het douchen van plan geweest om in de Rotel-cabine te gaan borduren maar had gezien dat in één van de ruimtes van de jeugdherberg een professionele brug stond. Het vroeg naar bed gaan liet zij dus varen en ging oefeningen doen, later vergezeld door Lutz. Daarna heeft zij meer dan een uur met Alois over alles en nog wat zitten praten. Ik heb mij ondertussen prima met Hassan en Feisal onderhouden. Zonder Akram erbij bleek hun Engels beter dan gedacht… Een drietal Rotelianers kwam er nog bij zitten. Tegen de tijd dat de tweede ketel werd opgezet, kwamen Jessica en Achim ook. We waren misschien een beetje te luidruchtig want toen Alois zijn slaapplaats aan de achterzijde van de bus wilde opzoeken, vond hij het nodig om de bus een aantal meter te verplaatsen. Tot hilariteit van ons. Kort daarna hebben wij onze kooi ook opgezocht.

zaterdag, december 26, 2009

Over zand en afval (maandag, 23 november 2009)

Vandaag zou weer een grote afstand worden afgelegd, van Murzuq naar Houn. Om de gewone tijd zaten we weer kleumend aan het ontbijt en om 8:00 uur reden we met aanhanger weg uit de citrusplantage. Eerst gingen we een klein stukje terug naar Murzuq om het fort aldaar te bekijken. Ditmaal geen Italiaans geval maar een lemen fort dat zijn wortels ergens in de 14e eeuw had en sindsdien voortdurend is vergroot en gerestaureerd. Het belangrijkste was de toegangspoort tot het plein rond het fort waardoor je de lemen minaret op het plein prachtig kon fotograferen. Het gevolg was dus een berg Rotel-fotografen op een kluitje. Eenmaal door de poort was er weinig te zien. We konden de trap naar het fort op lopen maar de poort van het fort zelf was gesloten, waarschijnlijk omdat het een beetje bouwvallig was geworden. Aan de achterkant zagen we dat de muur met prikkeldraad aan de bovenkant was afgezet en grote delen waren weggebroken. We hebben met de groep daarom maar een beetje rondgelopen want het was niet gepland dat het fort gesloten zou zijn.

Na nog wat lollies aan jongetjes te hebben uitgedeeld, die daar rondliepen, en Tobou-vrouwen met veevoer op hun hoofd te hebben gezien die naar de markt gingen, zijn we met de bus verder gegaan. De straat was deels goed uitgebouwd. Berthold vertelde over de Libische politiek en over de auteur van “De kleine prins” Antoine de Saint-Exupéry, die ooit als postvlieger met zijn collega in de Sahara is neergestort. Hij beschrijft in zijn dagboek heel plastisch hoe het is om zonder water in de Sahara rond te moeten dwalen en hoe kostbaar water is.

In Sabha werd weer ingekocht en wel in dezelfde winkel als op de heenweg, op maandag de 17e. Dus hebben we weer een grote hoeveelheid baklava ingeslagen voor als toetje na het avondeten. Lutz kocht de van honing druipende balletjes (waarvan het hulpje van de verkoper er ettelijke probeerde) en wij de overige delen. Hierna moesten we weer terug de bus in en reden we verder door de woestijn. Het was de bedoeling dat we onze lunch bij een artificiële, ronde oase zouden houden. Er moest echter ook getankt worden en dat veroorzaakte een verandering in de plannen. Toen we bij het tankstation aankwamen, bleek dat er net een tankwagen was gekomen die nog bezig was het tankstation te vullen. Alois bedacht zich geen moment, liet de ketting voor het station weghalen en ging vlak achter de tankwagen staan. Omdat die nog niet klaar was, werd besloten op de parkeerplaats te pauzeren. Dat was een goed idee want er werd waarschijnlijk rondverteld dat de tankwagen was gekomen. Er kwamen namelijk steeds meer vrachtwagens. Zodra de tankwagen weg was, gaf Alois geen duimbreed toe en manoeuvreerde de Rotel direct naast de pomp. Zoals al eerder gezegd, brandstof is erg goedkoop hier. Een liter diesel kost 0,15 Libische Dinar, 253 liter kost 38 Dinar, omgerekend ongeveer 24 Euro. Brandstof was de enige reden om naar het tankstation te komen. Voor het sanitair moest je hier niet zijn. Dat won hier zonder twijfel de eerste prijs in de smerigheidwedstrijd. Een beschrijving wil ik hier niet geven; gebruik jullie fantasie op een 2x2 meter grote betonnen ruimte met raam en deur. Het was waarschijnlijk nog iets erger.

We verlieten de award winning service station en reden verder door de woestijn. Dichter naar de grote stad toe werden de vuilnisdumps frequenter. De rotzooi wordt in vrachtwagens geladen en op een hoop langs de weg in de woestijn gedumpt. De volgende vrachtwagen dumpt zijn lading tegen de eerste hoop aan en zo gaat het door, rij na rij, totdat een veld met hopen afval is bezaaid. Dan wordt een nieuwe locatie gezocht. Het afval bestaat voor het grootste deel uit bouwpuin, wat geen wonder is omdat er zoveel gebouwd wordt in dit land. De vraag blijft echter: voor wie?

Tussen de afvalvelden stonden af en toe vrachtwagens die lifters met hun lading meenamen, terug naar hun thuisland. Dat waren allemaal illegalen. We lieten deze illegale “busstations” achter ons en reden Houn binnen. Houn is een lelijke, doorsnee Libische stad. Hier mochten we weer inkopen, dit keer vanwege de dadels die hier het best van het hele land zouden zijn. Dus heb ik ook hier maar weer een doos voor de vergelijkingscollectie ingeslagen terwijl Jessica met Berthold op stap ging, op zoek naar een echte baklavabakker. Ze wilde nog wat kopen voor onze Libische begeleiders omdat wij hen nu al twee keer een deel van hun avondeten uit de mond gestoten hadden. Daar voelde zelfs ik mij een beetje bezwaard omdat ik al gegeten had en zij niet.

Na Houn ging het snel verder omdat we voor 18:00 uur voorbij de politiepost langs de weg de woestijn in moesten zijn. Na 18:00 uur mogen in Libië namelijk geen vrachtwagens meer rijden (en de Rotel-bus was in feite een omgebouwde vrachtwagen) omdat de kans dan zoveel groter is dat chauffeurs in slaap vallen. De wagens worden dan eenvoudig bij de politiepost stilgezet. Wij wilden niet bij de grenspost overnachten maar in de woestijn. Dus reed Alois stevig door en waren we bijtijds de politiepost voorbij.

De Rotel werd dit keer best ver van de weg opgebouwd en ook waren er dit keer geen hoogspanningsmasten te bekennen. Een unicum want die dingen zie je in Libië bijna overal. In plaats daarvan was het gebied bezaaid met grote, rechthoekige gaten. Dat waren testputten die gegraven waren om te zien hoe de ondergrond er uitzag. Aan de hand daarvan was besloten de weg de route te laten volgen die we vandaag gereden waren. Na de aanleg van de weg waren de putten gewoon open gebleven en in één daarvan hebben wij de Rotel opgebouwd. Ook werd het hout, dat we in de citrusplantage vorige avond met veel moeite verzameld hadden, uitgeladen en naar een haardplaats gedragen. Alois had duidelijk ergens de smoor in en was enorm kortaf. Misschien kwam dat omdat we tijdens de bustocht verschillende malen bij politieposten waren aangehouden en het overreikte papiertje niet het gewenste effect sorteerde. Akram, Feisal en Hassan moesten af en toe best wel wat overredingskracht gebruiken om ons voorbij de post te krijgen. Anderzijds kon het ook zijn dat de groep Alois ondertussen enorm irriteerde. Heel begrijpelijk want er zaten echt een paar klaagmuren bij.

Het avondeten bestond uit een goede groentesoep. Drie volle borden waren voor mij voldoende. Een uurtje later volgde het tweede avondeten bij Akram en co.: kleingesneden spaghetti in een tomaatachtige saus die behoorlijk scherp was. Toen we bij de thee met pinda’s aangekomen waren, kwam Achim er ook bij. Die man kon echt totaal onbevangen uit de hoek komen en deed dingen of stelde vragen die wij niet in ons hoofd zouden halen. Bijvoorbeeld, met schoenen op het kleed gaan zitten, zelf thee bijgieten en Akram vragen of hij in zijn waterpijp hasj of marihuana rookte… Het werd behoorlijk laat en de andere Rotelianers waren al geruime tijd bij de resten van het kampvuur verdwenen terwijl wij nog steeds, uit de wind tegen de zijkant van de bus zaten. Daarna zijn wij ook maar gaan slapen.

vrijdag, december 25, 2009

Germa en de Garamanten

We mochten op de gebruikelijke tijd, 7:00 uur, weer aanzitten aan het ontbijt, dit ondanks geruchten dat we zouden mogen uitslapen. Niet dus. Zoals gewend was het behoorlijk koud. De douche daarentegen was gloeiend heet. Tijdens het ontbijt kwam de dikke zwarte kater kijken waar we mee bezig waren. Ontbijt? Nou, dat vond hij maar wat interessant. Nu kwam het extra blikje Bierwurst, dat we gisteren bij de picknick hadden gekregen, goed van pas. Kat vond de inhoud erg lekker. Hij stopte zowaar zodra hij genoeg had. Het blikje werd daarna door ons op de binnenplaats van het camp bij een dadelpalm geplaatst, een plek waarvan we dachten dat dat wel eens een katten verzamelplaats zou kunnen zijn.

Onderweg stopten we in Al-Ghoraifa voor inkopen. Berthold vertelde het één en ander over het water en zijn exploitatie in Libië en de grootste door mensenhand gemaakte rivier: het Man Made River project (zie dinsdag, 17.11.2009). Ook vertelde hij over het volk der Garamanten, omdat we vandaag naar hun oude hoofdstad zouden gaan, naar Germa. Zij worden het eerst bij Herodotus genoemd en zijn onder ander bekend vanwege hun tweewielige wagens.

In Germa reden we direct door naar de opgraving, waar de Engelsen dwars door het oude en verlaten lemen Germa heen hebben gegraven tot op de bewoningslaag der Garamanten. Het leuke is dat de rails voor de afvoer van de stort er nog steeds ligt, net als een paar kiepkarretjes. De opgraving was nog niet echt beëindigd maar door de Libische revolutie moesten de Engelsen hals over kop het land verlaten en hadden geen tijd meer om alles mee te nemen. Het ziet er uit als op oude opgravingfoto’s. We hebben de groep de groep gelaten en zijn direct naar het gebouw in het diepste, centrale deel van Germa gelopen. Dit was waarschijnlijk ooit een publiek gebouw, maar zeker zijn we daarvan niet. Het was opgetrokken uit grote zandsteenblokken en deels heftig gerestaureerd. Het verschil met de lemen huizen op een hoger niveau daar omheen was enorm. Een paar van die vervallen huizen hebben we bekeken. Het was er nog steeds een doolhof ondanks het feit dat de meeste muren lager dan borsthoogte waren. Op weg naar de casba, de woonplaats van de Ottomaans heerser, kwamen we langs een paar metershoge profielen die nog grotendeels behouden waren. We zagen hierop de woonlagen van het “moderne” oude Germa, Ottomaanse en Garamantische bewoningslagen, haardplaatsen enz. En overal staken stukken bot, houtskool en aardewerk uit het profiel. Als archeoloog hebben we geleerd nooit iets uit het profiel te halen als het niet moet, dus we lieten onze gretige handjes netjes in de zakken. Er lag daar sowieso genoeg van dat spul op de grond…

Vanaf de casba, waar we via illegaal klimwerk binnen kwamen, hadden we een mooi uitzicht over de oude stad en de verwaarloosde palmtuinen er naast. Ook konden we van boven de rest van de Rotelianers begroeten die net langs kwamen. Berthold waarschuwde ons van beneden nergens tegenaan te leunen vanwege instortingsgevaar. Dus zijn we maar voorzichtig weer terug gegaan en hebben de groep weer opgezocht die juist de gereconstrueerde lemen huizen aan de rand bekeken. We vroegen Berthold of het mogelijk was dat wij het museum in het nieuwe Germa gingen bezoeken, want in de Lonely Planet gids van Libië, die we hadden meegenomen, stond dat dat de moeite waard was. We hadden toch lunch, dus we dachten dat het geen probleem zou moeten zijn, ook al was het nog een eind lopen terug naar het moderne Germa.

Natuurlijk mochten we niet alleen en Akram regelde vervoer in de vorm van één van de Germa-opzichters die ons, Lutz en Hassan, onze privé agent, naar het museum reed. We hoefden hem niet te betalen want toen we hem het één en ander in de hand wilden drukken, zei hij dat Akram dat al voor ons gedaan had. Er moesten in het museum allerlei formulieren worden ingevuld wat Hassan voor ons deed. Betalen moesten we hier wel. Het museum was klein maar zeker de moeite waard. We hadden ongeveer anderhalf uur en we waren zo’n tien minuten voor tijd klaar met onze rondgang. Er waren een heleboel (zand )stenen werktuigen, rotsschilderingen en een heleboel verklaringen van geologie en prehistorie. De geschiedenis van de Garamanten werd ook duidelijk uitgelegd. Veel was in het Arabisch maar er waren gelukkig ook veel uitleg in het Engels. We zagen een mummie van een kind uit de eerste eeuwen na Chr., wat Jessica vooral interesseerde, en slak van de zoutproductie, wat mij in hogere sferen bracht. Verder was er een enorme hoeveelheid Romeinse olielampjes en een ruimte met moderner spul zoals wapentuig en medailles. Hierna gingen we weer naar buiten om op de bus te wachten. Dat duurde niet lang. De bus stopte, we mochten instappen en gingen op weg naar Murzuq. Dat was een lange zit door nog meer woestijn.

In Murzuq bezochten we vlug nog een groente- en fruitmarkt. Dit was voornamelijk vanwege de Tobou-vrouwen, die er altijd heel fleurig uitzien maar absoluut niet gefotografeerd willen worden. We hebben wat parfum-achtig kruid gekocht dat je moet branden en er dan boven moet gaan hangen zodat de rook in je kleren komt. Ook hebben we wat dadels gehaald voor de vergelijkingscollectie in Nottingham.

De overnachting was even buiten Murzuq in een citrusplantage. Die zag er goed uit. De Rotel werd tussen citrusbomen afgesteld. In het midden stonden grote, ronde gebouwen met rieten kap voor feesten. Onze Arabische begeleiders zetten zich in de grootste neer. Wij gingen na het opzetten van de Rotel helpen zoeken voor het kampvuur morgen in de woestijn. Er was hier genoeg hout. Bij een groot uitgebrand vuur vond Jessica nog een paar grote stukken die we meesleepten naar de verzamelplaats. Dit bleek echter giftig tropisch hout te zijn. Dus moesten we op zoek naar een nieuwe bron. Er lag nog een dode tamarisk, waarvan Alois en Berthold al stukken hadden afgebroken. Dit hout was zeer taai. Na veel gewrik en gesjor bleef alleen de dikke stam over, die ook gebroken moest worden omdat hij anders niet in de bus zou passen. Alois had het goede idee om deze tussen de vork van een boom te klemmen en zo met domme kracht om te buigen. Dat ging goed. Vervolgens hebben we in het laatste licht van de zon nog onze gebruikelijke bezigheden nagegaan: schrijven en borduren.

Het avondeten viel een beetje tegen: Pellkartoffeln met haring in mosterdsaus in blik. Gelukkig werden we even later weer bij onze Libische begeleiders uitgenodigd. Zij hadden een uiterst smakelijk prutje bereid met erwten en wat dies meer zij. Samen met brood was dit ook voor mij meer dan genoeg. Na de thee met pinda’s was het tijd om de Rotel op te zoeken.

zondag, december 20, 2009

Archeologie in de abri (zaterdag, 21 november 2009)

Vandaag moesten we extra vroeg op. Het ontbijt zou om 6:00 uur zijn en om 7:00 uur zouden we wegrijden, terug naar het camp in Al Aweinat, waar we gisteren onze picknick hadden. Daar zouden jeeps klaar staan voor een excursie naar het Acacus-gebergte. Omdat we in de woestijn waren en er geen douches etc. waren, dachten we dat 5:45 uur als opstaan tijd vroeg genoeg zou zijn. Daarin vergisten we ons. Om 5:15 uur begon iemand op een soortement van hoorn reveille te blazen, met als gevolg dat iedereen gelijk klaar wakker was. Maar goed, nu had ik tenminste de gelegenheid het nat-scheren in bijna volledige duisternis te oefenen. Iets dat ik altijd al had willen doen… Het ging volgens mij wel aardig, maar ik moet wel zeggen moet dat ik het resultaat niet kon controleren. Het was trouwens wel mooi hoor, ofschoon koud, ontbijten met de sterrenhemel in volle glorie boven je hoofd.

Een kwartier voor tijd was alles in- en weggepakt en reden we naar Al Aweinat, langs het Acacus-gebergte, waarachter de zon langzaam opkwam. In Al Aweinat moesten we nog even wachten tot alle zeven jeeps er waren. Daarna ging het in dezelfde samenstelling als in Alfejej het gebergte in, dat wil zeggen Jessica, Lutz, Wolfgang en ik. Onze chauffeur heette Hassan en sprak alleen Arabisch, helaas. We startte als laatste en na wild gerij kwamen we als tweede in de colonne. Het was uiteraard niet mogelijk om vooraan te rijden omdat daar de leider van de touragentuur moest zijn. De jeeps waren oud en rammelig en van de onze moest het linker voorwiel af en toe worden gecontroleerd om te zien of alle bouten nog vast zaten. De deuren moest je met de vingertoppen geplaatst vlak naast het glas sluiten. Om de ramen te openen had je het hendeltje nodig dat er eeuwen geleden waarschijnlijk al af was gesprongen. Verder had de snelheidsmeter geen wijzer meer. Onnodig om te zeggen dat de veiligheidsgordels vastgeroest zaten.

Na de weg volgde de piste door de buitenwijk van Al Aweinat, waar de illegale Tuareg hun onderkomen hadden gezocht, en van daar kwamen we op een licht heuvelige vlakte met zwart gepatineerde zandsteenbrokken. We stopten bij een bijna opgedroogde waterput midden op de vlakte en reden daarna verder tot de volgende stop. Iedere 20 minuten volgde een stop, voor foto’s. Zodra we bij de uitlopers van de Acacus kwamen, werd het landschap interessanter. De zandsteen rotsen hadden scurriele vormen; sommige leken op eenden, kamelen enz., wat je er maar in wilde zien. Tussen de zwart gepatineerde, hoekige brokken zandsteen lagen ook ronde vormen die als siderietknollen gedefinieerd konden worden (sideriet is ijzercarbonaat). Ze hadden een gelaagde opbouw die rond een zand- of kleikorrel gevormd waren.

Het werd met elke stop interessanter. De obligatorische kamelenstop was wat minder boeiend, maar het was wel leuk om de kamelen weer eens van heel dichtbij te zien. Wat voor ons heel interessant was, waren de rotstekeningen en abri’s waarin de Neolithische mens ooit verbleef. De afbeeldingen konden in dezelfde vier periodes worden ingedeeld als in Wadi Mathandous. De oudste periode was de natuurlijke periode met afbeeldingen van dieren zoals de giraffe en struisvogel in simpele omlijningen. Dan volgde de pastorale periode met tekeningen van vee, die in sterke mate vertegenwoordigd waren. Van de paarden- en kamelenperiode waren haast geen afbeeldingen te vinden. De abri’s, beschutte plaatsen onder overhangende rotspartijen, zagen er inderdaad uitnodigend uit als natuurlijk onderkomen. Behalve rotstekeningen zagen we daar komvomig uitgesleten steenblokken. Hun gebruik is niet duidelijk maar het lijken een soort van maal- of stampkommen te zijn geweest. Daarna volgde verdere fotostops met rotstekeningen van een heleboel wilde dieren.

Lunch was in een U-vormig door rotsen omsloten dal, waarbij de onderzijde van de rotsen uitgehold was zodat een overkapping ontstond. In het dode eind van de U was de grond behoorlijk verhoogd door prehistorische mestlagen. Er waren hier in het begin van de 20e eeuw door de Italianen opgravingen verricht, voornamelijk aan één van de zijdes van het dal. Wij konden het niet laten om hier goed rond te kijken. Dat was ook de bedoeling want de Neolitische mens had hier verschillende rotsschilderingen achtergelaten in de vorm van rode mensachtige figuurtjes en zwarte handomlijningen. Er was een min of meer duidelijke linker hand afgebeeld. Wat moeten die kunstenaars klein zijn geweest! Op de grond vonden we meerdere scherven Neolitisch aardewerk met punt- en streepversieringen. Jullie weten wel, van het soort dat in Europa met de grootste zorg behandeld zou worden en een ereplaats in een museum zou krijgen. Hier hadden we in zo’n tien minuten een stuk of twintig scherven bij elkaar gesprokkeld… Ook vonden we wat zandsteen afslagen en een kernsteen, waarvan de afslagen afgeslagen waren. We hebben een beetje archeoloogje gespeeld en daarbij enige Rotelianers aangstoken.

De lunch werd weer door Rotel verzorgd. De jeep met het eten was evenwel de U al uitgereden en moest worden teruggeroepen voordat we konden aanvallen. De lunch bestond uit stokbrood, komkommer, wat verrotte tomaten, Fleisch- en Bierwurst in blik (waarvan we er eentje hebben bewaard voor de katten in Al Aweinat) en wafeltjes als toetje. Was de lunch matig, het decor was machtig. Al de rotsen zijn aan de zijkant afgeslepen alsof er reusachtige hoeveelheden water over hebben gestroomd. Alleen de top lijkt grover en is door de wind in bizarre vormen afgesleten. Mogelijk was dit dal ooit een enorme waterval. Bij het bekijken van het landschap viel verder op dat het zandsteensediment een scheve gelaagdheid had. De bodem leek naar het westen toe afgezakt te zijn. De geologie van het Acacus-gebergte bestaat eigenlijk uit een soortement van dal, veroorzaakt door het naar elkaar toeschuiven van twee aardplaten. Door de druk van beide zijdes werd het middendeel naar beneden geduwd terwijl het aan de randen omhoog kwam.

Voor we weg gingen uit het dal kregen we nog een mierzoete thee, die Jessica gelukkig wel lekker vond. Daarna werd de terugtocht aanvaard. Deze tocht ging langs een paar andere abri’s met rotsschilderingen. Omdat ze zo delicaat zijn, waren deze met een hek van gedroogde palmbladeren afgezet. Dit hield de toerist af van het aanraken van de schilderingen maar maakte helaas vandalen ook attent op de aanwezigheid van die schilderingen. Bijgevolg waren op een aantal plaatsen deze eeuwenoude schilderingen met spuitbussen en graffiti onherkenbaar gemaakt.

We raakten op de terugweg delen van het konvooi kwijt maar na zo’n tien minuten wachten op een zandduin zagen we de rest weer. Na nog een stop kwam het eindpunt, het camp in Al Aweinat, in zicht. Gelukkig maar want het schudden in de jeep waren we ondertussen wel een beetje zat. Alois had in z’n eentje de Rotel al opgebouwd, helaas buiten het camp want toen hij wilde opbouwen was het camp nog bezet door een troep Fransen. Dit betekende dat we een heel stuk moesten lopen voor de toiletten en douches.

Het avondeten bestond uit macaroni met een soort van platgeslagen gehaktbal. Omdat er zoveel muggen waren, zijn we vroeg de Rotel ingedoken en hebben in de betrekkelijke beschutting van onze met muskietennet afgesloten cabine het dagboek bijgewerkt en Jessica heeft natuurlijk weer geborduurd. Zij had het echt nodig hier binnen te zitten want haar enkels waren rondom lek gestoken.

zaterdag, december 19, 2009

De geesten op de berg (vrijdag, 20 november 2009)

Op de gewone tijd begon de muezzin te kwelen en werd de Rotel wakker. We hadden beide al de dag tevoren gedoucht dus dat scheelde weer een paar minuten eerder opstaan. Dit keer was er geen gehaast na de reprimande van Berthold gisteren, dus alles ging in een rustig gangetje. Om 8:00 uur reden we weg naar Ghat en aansluitend naar onze overnachtingplaats de Geestenberg in het Acacus-gebergte. Het was weer een lange rit met een heleboel stops tussendoor, een stel daarvan niet gepland omdat er Rotelianers waren die graag even uit wilden stappen.

Een eerste stop was in een grotere plaats om in te kopen. Het was vrijdag en dat betekende dat de meeste winkels gesloten waren. Alleen in de steden was het één en ander open. We hebben wat zoetigheid, hartigs en vocht ingeslagen en zijn verder gereisd naar Ghat. Dit was voor de picknick. Deze vond plaats bij een camp in Al Aweinat. Het was er min of meer leeg en we mochten gebruik maken van de tafels en stoelen aldaar. Later zagen we een groep Fransen die daar legerden en er met 4x4’s op uit ging, waarschijnlijk voor een safari in het Acacus-gebergte. Interessanter waren twee katten die in het camp ronddoolden. De eerste was zwart gevlekt en ronduit vet. Hij werd waarschijnlijk door de meeste gasten gevoerd. Onze groep was daarin geen uitzondering. De tweede kat was mager en werd telkens door de grote zwarte kater weggejaagd. Wij hadden niets eetbaars voor hen bij ons maar namen ons voor bij het volgende ontbijt wat worst in te slaan.

We vervolgden de reis, stopten nog een keer om sprokkelhout te zoeken voor het kampvuur die avond en kwamen aan het begin van de middag bij Ghat aan. Het eerste dat ons opviel bij het naderen van de stad was het Italiaanse fort boven op de heuvel. Dat zag er heel imposant uit, totdat je erin was. Van beneden leek het erg groot, in werkelijkheid was het evenwel smal en klein. We werden onder aan de heuvel beneden het fort uit de bus gezet en liepen achter Berthold omhoog langs de oude stad. De sleutel van het fort werd bij de souvenirzaak naast de oude stadspoort opgehaald en daarna ging het met een zigzagweg omhoog. Van boven hadden we een prachtig uitzicht op de oude, lemen stad. Het was min of meer cirkelvormig, ommuurd met een aantal poorten daarin. In het midden van de stad stond het ronde huis van de Ottomaanse heerser. De meeste gebouwen waren helaas vervallen, andere zagen er nog enigermate toonbaar uit en weer andere, met name langs de rand, waren opnieuw bewoond door illegale gastarbeiders uit het zuidelijke Afrika. De kinderen hadden daar ieder geval een prachtige speeltuin. Ze klommen op en over muren en verstopten zich op binnenplaatsen en in ruïnes. Keek je vanaf het fort in de andere richting, zag je een betonnen nieuwbouwwijk met overal schotelantennes. Dat was een heel contrast. Omdat er weinig te zien was in het fort zelf (vervallen ruimtes rond de smal driehoekige binnenplaats en een trap naar boven op de muur), gingen we snel weer naar beneden. In de souvenirzaak naast de oude poort kregen we nog een kopje mierzoete thee aangeboden, waar Jessica gelukkig wel raad mee wist, en hebben daar twee metalen, gestileerde woestijnvosjes gekocht. Soortgelijke vosjes hadden we eerder die morgen bij vliegende handelaren bij het tankstation gezien. Omdat er meer dan 400 l in de tank ging, was Alois wel even bezig. Tegen de tijd dat hij klaar was, zaten er een stuk of zeven straatventers met hun waar naast de bus.

Na de souvenirzaak volgde een rondtour door de oude stad. Er was niet zoveel te zien als in Ghadamès. Ook de oude plantages rondom de stad waren verwaarloosd. Wel zat er nog een souvenirzaakje in het hart van het stadje. Ook dit waren waarschijnlijk illegale Tuareg uit Niger, die in de herfst- en wintermaanden souvenirs in Libië maakten en in de overige maanden in hun eigen land werkten. De tour duurde niet erg lang. We kwamen bij een andere poort de stad uit en liepen direct de moderne stad binnen. Hier kregen we een heleboel vrije tijd om naar hartenlust rond te kunnen neuzen. Nou, dat had echt niet gehoeven. Er was niet veel om te bekijken. Een brede vierbaansweg met brede middenberm voerde dwars door de stad. Aan weerzijdes waren kleine winkeltjes en theezaakjes. De theezaakjes zaten vol met mannen die naar een Arabische soap op tv aan het kijken waren. We konden ons inhouden hen te vergezellen en wisselden de hoofdweg voor zijstraten. We zagen nog meer winkels, een hoop troep en een marktplein met een zevenarmige palmboom. Aan de andere zijde van de hoofdweg stonden nog meer huizen, waarvan sommige in aanbouw, lag nog meer troep en waren verharde straten vervangen door zandbanen. Op één van die zijstraten speelden twee jongens. Omdat Jessica nog steeds een heleboel lollies in haar cameratas had, gaf zij hen er elk één. Bij onze volgende ronde door die staat, hadden de kinderen zich vermeerderd en waren we de overige vijf lollies snel kwijt. Als dank wilden zij zich wel op de foto laten vereeuwigen.

Vervolgens moesten we snel terug naar de bus. We reden een deel van de weg terug naar het Acacus-gebergte en de Geestenberg. De naam Geestenberg komt van de djin, de geesten, die hier de zielen van de doden in de vorm van vogels in de grotten opgesloten houden. We kampeerden niet op de berg maar er voor, met goed zicht op de bergen rondom ons. De mannen bouwden de Rotel op, de vrouwen gingen groente schillen en schoonmaken voor de groentesoep. Die was overigens erg goed. Als toetje was er rijstepudding. Dat was niet ons enige avondeten die dag. Kort nadat we de boel van het Rotel-diner hadden afgewassen en afgedroogd, kwam Hassan, de veiligheidsagent, Jessica vertellen dat ze kon komen om hun avondeten te proeven. Zij had namelijk de fout begaan door Akram te vragen wat zij, dat wil zeggen de Libische begeleiders, telkens aten. Daarbij werd ze en passent uitgenodigd dit aan den lijve te ondervinden. Aangezien het mij geen goed idee leek om Jessica alleen te laten gaan, heb ik mijzelf ook maar uitgenodigd. Dat bleek ook geen probleem te zijn. We werden uitgenodigd om aan te zitten in hun “huis”, een groot kleed, uiteraard zonder schoenen. Wij kregen een bord met twee vorken en de andere drie heren hadden een grote schaal. Het eten bestond uit een mix van kikkererwten met olijven, tomaten en ui en brood als extraatje. Als we zouden moeten kiezen tussen Duits-Rotel of Libisch-Akram, nou dan wisten we het wel… Na het eten volgde een klein glaasje groene thee met suiker en gerooste pinda’s. Een op het eerste gezicht rare combinatie maar iets dat in werkelijkheid erg goed smaakte en dat we beslist thuis ook gaan proberen. Hoewel alleen Akram een beetje Engels sprak en Feisal en Hassan zo goed als niet, was een gesprek niet altijd even makkelijk, maar gezellig was het wel. De Rotel-groep zat een eind van de achterkant van de bus bij het kampvuur en wij aan de zijkant voor. We hebben het over allerlei zaken gehad met de sterrenhemel boven ons. Het was licht bedekt maar tegen de morgen was alles weggetrokken.

donderdag, december 17, 2009

Graven in de woestijn (donderdag, 19 november 2009)

Het leek wel alsof de Rotelianers nog sneller dan anders hun dagtaken wilden afhandelen. Volgens mij was het ruim voor 7:00 uur dat begonnen werd met het ontbijt en het afwaswater was definitief voor 7:30 al weggegooid. Ook de Rotel was voor 7:45 uur al afgebouwd. Niet dat de aanhanger mee zou komen vandaag, maar dat was een veiligheidsmaatregel. Bijgevolg moesten we nog ongeveer een kwartier wachten tot we vertrokken. Deutsche Pünktlichkeit, want 8:00 uur was de vastgestelde vertrektijd. Berthold zei hier iets van in de bus en hopelijk zijn onze medereizigers morgen niet zo gehaast.

Vandaag was een excursie gepland naar de rotstekeningen van Wadi Mathandous. Dit zou een heel hobbelige tocht worden en we waren gewaarschuwd om al het loszittende spul vast te zetten. We begonnen rustig aan. Over de straat richting zuid, een vierbaansweg waarvan de ene richting (niet de onze) nieuw geasfalteerd was en de andere in begaanbare staat. Vergeleken met de “wegen” die kwamen, was dit hemels. Plotseling werd er gestopt en mochten we uitstappen om nog wat Garamanten-graven te bezichtigen. Deze lagen bijna direct naast de weg, waren in een behoorlijk goede staat en we hoefden er niet voor te betalen. Eigenlijk zouden we op een andere plaats die graven gaan bekijken maar volgens Berthold waren deze beter omdat die anderen kapot gerestaureerd waren. En je moest er voor betalen natuurlijk. Deze graven lagen op de flank van hetzelfde zandsteen plateau waar we eergisteren tegen het einde van de reis al langs begonnen te rijden, de Msak Settafet. Ze hadden een piramidevorm en bestonden uit brokken natuursteen met een lemen buitenhuid. Overbodig om te zeggen dat ze allemaal leeggeroofd waren.

Daarna ging het door een door mensenhand geslagen kloof door de Msak Settafet naar het hoogplateau van Murzuq. Bij een politiepost gaven we het inmiddels welbekende papiertje af en reden verder op een soort van golfplaatstraat of iets dat daar op leek. Door de vering van de voertuigen die er overheen rijden, wordt een deel van de weg meer verhard dan het andere deel en het resultaat is een golvend oppervlak. Dat reed niet echt prettig. Hoewel Jessica de bus die morgen had schoongeveegd, was er nog genoeg zand in de bus achtergebleven. Dat schudde nu lekker los, stofte op van de bagagerekken en dwarrelde overal. Het was net alsof je in een afgesloten ruimte zand aan het vegen was. Eigenlijk hadden we voor deze tocht een mondkapje moeten hebben… Alois probeerde het gehobbel zoveel mogelijk te vermijden door langs de rand van de weg te rijden. Dit was deels een verbetering. Een bijwerking was wel dat de bus soms gevaarlijk ver overhelde en af en toe wat slipte in het mulle zand van de berm.

Na een tijdje lieten we de weg achter ons en reden over pistes de rots-zand woestijn in. Het slippen werd wat erger want Alois hield van doorrijden. Zo’n 70 km/uur zal hij over het deels aangereden zand hebben gereden. Daarna volgde een tweede politiepost. Deze was er volgens de officiële lezing alleen om te weten waar je heen ging zodat, als je daar niet aankwam, ze konden gaan zoeken. Hierna werd de tocht nog lastiger. De bus moest door het mulle zand een heuvel op. Dat lukte niet, dus reed Alois achteruit de heuvel weer af en volgde een ander spoor om de heuvel heen. Daarna week hij van het spoor af om weer op de oude route te komen. Mul zand en zware bus waren geen goede combinatie. De bus kwam verschillende malen vast te zitten in het zand. Gelukkig was met alles rekening gehouden en hadden we scheppen en rijplaten aan de zijkant van de bus hangen. Bij elke keer moesten we de bus uit, zand weggraven voor of achter de wielen, rijplaten er voor of er achter leggen, de bus voor- of achteruit laten rijden, rijplaten oppakken en aan de bus hangen, en de bus weer in. Eén of twee keer was wel aardig. Na de vijfde keer begon het een beetje vervelend te worden. De standaard Rotel-fotografen waren niet meer aan het plaatjes schieten of filmen maar begonnen openlijk te morren. Berthold en Alois werden hierdoor een beetje kortaf, vanzelfsprekend. Maar uiteindelijk redden we het de heuvel op, een minder steile heuvel dan die aan het begin, en vonden de weg naar Wadi Mathandous. Na het zand volgde een rotswoestijn met zwart verkleurde zandsteen. Die verkleuring is veroorzaakt door ijzeroxides onder invloed van bacteriën. Als je de steen omdraait, zie je de originele lichtbruin-rode kleur.

Onderweg stopten we nog een paar keer om de benen te kunnen strekken. Dat was wel zo prettig want het geschud en de fijne stof waren niet al te prettig. Eén van de stops was bij de afgebroken kant van een wadi. Het water dat hier in de regenperiode met grote kracht doorheen stroomde, had de hoger liggende delen goed aangeknaagd en je zag zand met stukjes puimsteen en verticale wortelachtige structuren. Geen idee wat dat waren, dat moet ik nog eens nazoeken.

Tegen 12:30 uur bereikten we Wadi Mathandous. De groep Italianen die ons onderweg met hun 4x4’s had ingehaald, was er al lang en vertrok nadat wij onze lunch hadden gehad. Deze bestond weer uit een picknick waarbij Rotel voor het (stok‑)brood zorgde. Er stonden daar wat vierpalige met palmbladeren gedekte structuren waaronder we hebben gezeten. Daarna mochten we het park binnen. Het eerste dat we bij de ingang te zien kregen, was een slang. Een echte en een heel dodelijke. Zij onderscheiden zich van de niet-giftige exemplaren door hun staart, die heel snel in een punt overgaat en een kop die meer van het lijf is afgezet. Een beet van zo’n beestje en 10 minuten later kan je de boel van boven gaan bekijken. Onze Canadees (we hadden een heel internationale groep; behalve wij als Nederlanders waren er twee Denen en een Canadees) geloofde er geen woord van en ging rustig op zijn sandalen op nog geen 50 cm afstand een foto maken. De slang bleef rustig liggen wat een geluk voor de Canadees was.

Wadi Mathandous voerde nog deels water van de vorige regenbui. In de rotsen aan de zijkant zagen we onze eerste rotstekeningen. Ze zijn optisch in drie groepen verdeeld: eenvoudige ritstekeningen, beter bewerkte afbeeldingen waarbij de groeven zijn geglad en ten derde afbeeldingen waarbij ook de binnenkant is geglad. Chronologisch zijn er vier periodes: de naturale en oudste periode, de pastorale periode, de paardenperiode en de kamelenperiode. Zij omvatten een tijd van ongeveer 8000 v. Chr. tot zo’n 1500 n. Chr. In de eerste periode zijn dieren van de savanne afgebeeld zoals giraffes, olifanten, struisvogels enz. In de daarop volgende periode, de zogenaamde Gouden Tijd van d rotstekeningen, zijn runderen in alle soorten en maten, vormen en gewichten te zien. Dan krijgen we de paarden en de kamelen. Die hebben we echter niet gezien. Nou is dat ook niet verwonderlijk want de locatie van de afbeeldingen strekte zich over 12 kilometer langs de wadi uit. Behalve aan de hand van het plaatje zelf, zijn de afbeeldingen relatief gedateerd met behulp van de patina. Bij het inkrassen is de patina natuurlijk verdwenen, waarna er zich weer een patina in de groef vormde. De dikte van deze patina geeft relatief aan hoeveel tijd sindsdien verstreken is. Het was prachtig al die verschillende diersoorten te zien afgebeeld. De artiesten moeten de dieren goed hebben bestudeerd. De Sahara moest toen nog groen zijn geweest. De reden waarom de Sahara in een relatief korte tijd is ontstaan, wordt met veranderingen in de stand van de aardas en de rotatie van de aarde verklaard. Hierdoor steeg de temperatuur, verdween de vegetatie en viel er steeds minder neerslag.

Na wat klauterwerk langs de rotsen à la Indiana Jones liepen we daarna terug naar de ingang van het park en de bus. Om 15:30 uur reden we min of meer dezelfde weg terug. Dit keer bleven we nergens in het zand vastzitten. We hielden nog twee korte pauzes om een soort van kalebassen in het wild te bekijken. Ze worden door niemand en niets gegeten en in zon gedroogde toestand zijn ze erg licht. Daarom rollen ze overal heen door de wind. De pitten maken een ratelend geluid als je ze schudt. Lutz en ik hebben er nog even boules mee gespeeld.

Het was een lange, schuddende reis en we waren blij om om 18:30 uur terug te zijn. Alois kookte rijst met geëxplodeerde kip voor ons dat in een ommezien weg was. Daarna hebben we gedoucht om het stof weg te krijgen en hebben zoals elke avond dagboek geschreven en geborduurd.

zaterdag, december 12, 2009

Ja, ja (woensdag, 18 november 2009)

De muezzin begon tegen 6:15 uur te kwelen. Het was een bescheiden gekweel en na een paar keer te hebben geroepen, hield hij er weer mee op. Waarschijnlijk ging hij weer naar bed want het was nog steeds donker. De Rotelianers stonden daarentegen op. Ik ook, want ik wilde de douche nog uitproberen. Jessica had die gisteren al geprobeerd en zei dat uit de douches die het zouden moeten doen, alleen lauw water kwam. Ik was dus voorbereid en het lauwe water was koud. Dat paste goed bij de buitentemperatuur. Gelukkig was het niet zo koud als gisteren.

Na de douche kwam het ontbijt, weer met een oorspronkelijk warm eitje en zelfs met een tulband-cake met chocolade top na. Vandaag zouden we met 4x4’s de woestijn en oases van Ubari verkennen. Tegen 8:00 uur kwamen zeven jeeps aanrijden. dat waren gesloten Toyota’s in de kleuren wit, donker blauw en zwart. Berthold kwam op ons groepje van vier af, dat we gisteren al hadden samengesteld. In onze groep zaten Lutz en Wolfgang. Achim ging niet mee want de excursie was best wel prijzig: 70 Euro per persoon. Dat was dan wel voor de hele dag inclusief lunch. De reden waarom Berthold op ons af kwam, was om te zeggen dat als we een “interessante” tocht wilden hebben, we bij Omara’s wagen moesten gaan staan. Dat lieten we ons natuurlijk geen twee maal zeggen. Omara was de kleurrijkste van het hele stel chauffeurs. Gekleed in een dikke paarse trui en een groene Tuareg tulband op het hoofd viel hij goed op. Ook in gedrag viel hij op met zijn bijna ADHD-trekjes. Hij sprak een beetje Engels, Duits en Italiaans (mama mia, spaghetti) en riep tussen alles door “ja, ja!” met een Duits accent. Onderweg werd eerst ingekocht voor de lunch van vanmiddag, te weten komkommer, tomaat, stokbrood en blikjes tonijn. Daarna werd in het 4x4 basiskamp van camping African Tours nog eens gestopt om wat lucht uit de banden te laten lopen. Vanaf hier ging het namelijk de zandwoestijn in. Dat was een ervaring op zich. Het ging duin op en duin af, soms werkelijk heel steil (“mama mia!”) en op de vlakke pistes werd op volle snelheid gereden om op dezelfde hoogte te blijven met de andere wagens. Een aantal fotostops werden ingelast, onder andere bij een soortement van oase waar we koffie hebben gedronken op een met gedroogde palmbladeren overdekt terras. Vervolgens bij een opgedroogde oase bekend onder de lokale naam Lachlack en kort daarop bij de oase Gabroun, waar we de lunch hadden. Omara zei ons in geheim dat hij ons groepje naar het duin aan de overzijde van het water zou rijden, maar het was ons niet duidelijk wanneer dat zou gebeuren. Ik had begrepen dat hij het na onze pauze zou doen en wij een iets andere route zouden rijden. Maar dat was niet het geval. Na een uurtje kwam hij al terug (we hadden twee uur middagpauze). Lutz was ondertussen per pedes het duin opgeklommen en ik was om het water gaan lopen. Helaas. Maar Jessica was er nog wel. Zij was onder de veranda gaan borduren. Ook Wolfgang was op tijd terug om met Omara mee te kunnen. Verder ging Feisal, één van de veiligheidsbeambten, mee. Toen ik terugkwam van mijn wandeling, zat er voor mij dus niets anders op dan te wachten tot ze terug zouden komen. Berthold had de opdracht gekregen op onze tassen te letten en mij dit droevige feit mede te delen. Ik heb een tijdje met hem zitten praten tot het selecte gezelschap terug kwam. Het was uiteraard erg mooi geweest.

Na nog een half uurtje gepauzeerd te hebben, gingen we om 14:00 uur weer verder. De zandduinen waren deels erg steil en het ging bijna glijdend naar beneden. Het leek wel of Omara wilde laten zien hoeveel de wagen kon uithouden. Een heuvel die met hoek van meer dan 60° naar beneden dook, was geen probleem. We kregen af en toe het idee dat we in een achtbaan zaten. Bij één van de fotostops was Omara een beetje te enthousiast en zette de wagen precies op de kam van een duin. De deur aan de bijrijderkant wilde niet echt meer open en met wielen die min of meer in de lucht zweefden was het de vraag of de wagen hier zonder hulp weer weg kon komen. Met de vierwielaandrijving lukte het tenslotte. Omara scheen zich overigens absoluut geen zorgen te maken. Dit gebeurde hem waarschijnlijk wel vaker.

Na de foto’s ging het weer glijdend naar beneden naar andere oases. Bij de moeder van alle bronnen, oftewel de Umm-dinges, werd door Omara weer een show ten beste gegeven. Dit keer werd gezongen en op een lege jerrycan getrommeld. Hij scheen namelijk ook de lokale zanger te zijn. Dat hij kon zingen, hadden we onderweg al gemerkt. Tijdens de rit had hij een cassettebandje in de ingebouwde recorder geduwd (een wonder dat dat ding nog werkte) en had luidkeels meegezongen. Uiteraard wilden wij hem niet alleen laten zingen en hebben ons best gedaan daarbij de Arabische tekst goed uit te spreken. Tijdens de oase-stop hebben de andere 4x4 chauffeurs een beetje halfslachtig meegezongen, maar toch, ze zongen mee! Eén van de snuisterijen-handelaren die daar stonden heeft ook meegezongen en gedanst. Wij hebben onze handen blauw geklapt. Dit zingen en dansen werd niet voor de toeristen gedaan maar gewoon omdat ze het leuk vonden.

De laatste oase die aangedaan werd, was het Mandara meer. Deze staat sinds de 90er jaren droog. Het hele dorp is verlaten, net als alle andere oase-dorpen. Ghadaffi beloofde alle inwoners een nieuw, groot huis en zij zijn op zijn aanbod ingegaan. Al de dorpen zijn nu verlaten en al de huizen vervallen. Het is wel een troosteloos gezicht zo’n opgedroogde oase met een groene ring van dadelpalmen daarom heen. Die zullen het nog wel even kunnen uithouden op het restwater in de bodem maar als er geen regen meer komt, zullen ook zij het loodje leggen.

Bij de laatste stop ontstond er verwarring. Het was waarschijnlijk niet goed afgesproken waar gestopt zou worden. Gewoonlijk werd de grote baas van de 4x4 firma gevolgd in zijn zwarte jeep. Dit keer hadden we evenwel een ander gevolgd, met het gevolg dat we op een andere plaats als de andere vijf jeeps stopten. Dat was iets dat niet echt op prijs gesteld werd, hoewel één van de agenten, Feisal, erbij was. Na een heleboel getelefoneer (“no problem!”), zagen we de anderen uiteindelijk van een ander duin vertrekken op weg naar het kamp, waar we ook de banden hadden laten leeglopen. Wij doken ons duin af en reden ook naar het kamp. Nu moesten de banden weer worden opgepompt. We kregen in het kamp thee, koffie of iets anders en daarna reden we verder terug naar de jeugdherberg.

Alois was intussen daar ook weer terug. Hij had 80 km moeten rijden naar het eerstvolgende tankstation. Omara en Alois kennen elkaar al behoorlijk lang. We beloofden Omara om de foto’s die we van hem geschoten hadden op te sturen naar Alois, en hij zou ze dan weer aan hem doorgeven als hij in december weer in Libië zou zijn. Het was jammer dat de excursie ten einde was en met omhelzingen werd afscheid genomen.

Als avondeten was er spaghetti met een soort gehaktsaus en een banaan na. dat smaakte goed want zo’n excursie had wel hongerig gemaakt. ’s Avonds hebben we nog een tijd met wat andere Rotelianers over de toestand in de wereld gesproken en dagboek geschreven c. q. geborduurd. Dat was het einde van de vijfde dag.

vrijdag, december 11, 2009

Kunst in Gariyat (dinsdag, 17.11.2009)

O wat was het koud vanochtend. De sterren schenen helder en de temperatuur zal ver onder de 10 °C hebben gelegen. Probeer dan maar te blijven lachen als je je buiten boven een opvouwbaar waterbekken moet wassen en scheren. Brrr. Dan ben je blij als je iets warms als ontbijt kunt eten zoals een halfzacht eitje. Ze waren moeilijk pelbaar en tegen de tijd dat ik daarmee klaar was, was het ei koud… Maar als handwarmers fungeerden ze prima!

Stipt om 8:00 uur reden we weg van de kampeerplek en reden we terug naar Gariyat. Op de vooruitstekende punt van een Tafelberg zagen we daar in het licht van de opgaande zon een Italiaans fort. Dat ding was gebouwd op de ruïnes van een fort uit de Ottomaanse tijd en dat fort was op zijn beurt weer gebouwd rond de resten van een Romeinse wachttoren. Drie generaties fort op één plek. Het zal jullie wel niet verwonderen te horen dat de Romeinse wachttoren overduidelijk het best en meest solide gebouwd was. Het bestond uit grote zandsteen blokken die uit de zijkant van het plateau gehaald waren. De beitelsporen waren goed te zien en de hoeken waren afgerond. Met uitzondering van het rechthoekige Romeinse bouwwerk in het midden was de rest van het fort een grote puinhoop. Een half uurtje was genoeg om alles in rust te kunnen bekijken. We kregen echter bonustijd omdat één van de banden van de bus verwisseld moest worden. Een scherpe steen was tussen de dubbele banden blijven steken en had één daarvan doorboord. Alois werd bij het wisselen geholpen door Akram. Het leuke was dat Alois alleen Duits sprak en Akram alleen Arabisch en Engels. Zij verstonden elkaar absoluut niet, waren echter zo goed op elkaar ingespeeld dat binnen een uur het karwei geklaard was. We hadden dus een half uur extra om in de omgeving rond te kijken. Dat was niet echt de moeite waard. Er stonden wat officiële gebouwen die in Nederland als kraakpand zouden zijn doorgegaan en een paar betonnen woningen. Sommige waren verlaten en op het erf bij één van de huizen liepen een stel honden rond. En overal lag afval. Het meest imposante in deze omgeving was de door een storm omgeknakte zendmast. Het bovenste deel, dat waarschijnlijk te ver uitstak, was weggehaald. Het onderste deel was als een surrealistisch monument blijven staan. Een paar honderd meter verderop had men een nieuwe zendmast gebouwd.


Een half uur later dan gepland reden we weg naar Alfejej. Dat was een ruk van zo’n 500 km dwars door de woestijn. Het eerste stuk bestond uit steen- en rotswoestijn. Kilometers lang zonder dat er ook maar iemand voorbij kwam. Over grote delen waren langs de weg de resten van een parallelweg te zien. Dit was waarschijnlijk de oorspronkelijke zandpiste. Hij werd niet meer onderhouden maar zou zonder problemen weer in gebruik kunnen worden genomen als de nieuwe weg bijvoorbeeld gerepareerd zou moet worden. Op enige afstand van de weg stond vervolgens een rij hoogspanningsmasten. Die dingen staan bijna overal in Libië en wel parallel aan de grote wegen. En tussen de weg en de hoogspanningsmasten zagen we op regelmatige afstand van elkaar pompstations voor het grote irrigatiesysteem van Ghadaffi: het Man Made River project. Dit was de grote droom van Ghadaffi, of The Leader zoals hij in Libië genoemd wordt. Hij wilde Afrika weer groen maken. Onderzoek wees uit dat er onder de Sahara enorme voorraden fossiel grondwater aanwezig waren. Dat grondwater wilde The Leader gebruiken voor het realiseren van zijn droom. Daartoe liet hij ten eerste een fabriek bouwen waar betonnen buissegmenten met een diameter van 4 m werden gemaakt. Ten tweede werd op verschillende plekken in de woestijn grondwater opgepompt en ten derde werd een enorm stelsel van pijpleidingen van de bron tot aan de bevolkingsrijke delen aan de kust gepompt. Dit slokte miljarden olie-dinars, maar zorgde tegelijkertijd voor genoeg werk. Helaas begint het er nu op te lijken dat er minder water aanwezig is dan gedacht werd. Er is nog wel water maar het wordt steeds zouter naarmate meer water opgepompt wordt. Het was de bedoeling dat als de technologie van het ontzilten van zeewater rendabel zou worden, het pompsysteem omgekeerd zou gaan werken. Maar dat zal wel utopie blijven want het fossiele grondwater begint nu al op te raken. Niet dat dat de Libiërs zorgen schijnt te bereiden. Net als met elektrische stroom wordt ook met water heel verspillend omgegaan. Onderweg zagen we oases waar de hele dag de sproeiers aan stonden, en dat in de brandende zon. Ook zagen we kunstmatige, cirkelvormige oases met een diameter van meerdere honderd meter en een centraal roterende sproeiarm op wielen.


Gelukkig stopten we een paar maal om de benen te strekken en in te kopen. Tijdens de tweede inkoopstop in Sabha vonden we baklava en hebben daarvan gelijk een grote hoeveelheid ingeslagen om uit te delen als toetje bij het avondeten. Een andere stop was bij de overgang van rotswoestijn naar zandwoestijn. Bij een door Rotel “gepatenteerde” rij van sikkelduinen of barghanen stopten we voor een fotopauze en een beetje klimwerk. De zon was ondertussen goed warm geworden maar op de blanke top der duinen woei een zwak, verkoelend briesje. Een laatste stop was bij de Garamanten-graven. Op dit laatste stuk van de lange, lange reis reden we aan de zuidzijde van een lange reeks tafelbergen met rechts van ons een uitgestrekte oase. Op de helling van de tafelbergen waren op onregelmatige afstand van elkaar op de minder steile stukken concentraties te zien van steenhopen met een diameter van zo’n 5 m en een hoogte van 1-2 m. Dat waren de grafmonumenten van de Garamanten, een volk dat deels vijandig tegenover de Romeinen stond en deels daarmee ook handel dreef. De graven zijn allemaal leeggeroofd en veel weten we daardoor niet van de Garamanten.


Uiteindelijk kwamen we bij zonsondergang aan bij de jeugdherberg van Alfejej. Deze zag er iets anders uit dan de twee standaardmodellen die we op eerdere overnachtingen hadden. Het grootste verschil was dat deze een grote, met gedroogde palmbladeren gedekte veranda naast het gebouw had staan, waar het goed toeven was. Het hield de warmte van de dag goed vast zodat er daar toen de schemering inviel, nog steeds een aangename temperatuur heerste. Er waren twee blokken met douches. Bij het ene blok was alleen koud water en bij het andere blok … ook. Nou ja, bij de vrouwen dan. Bij de mannen was er wel warm water. Ook kon je, als je wilde, de buitenkranen gebruiken. Had je tenminste nog een interessant uitzicht op versteende stukken hout, die we onderweg tijdens één van de stops ook al hadden zien liggen.

Als avondeten was er aardappelpuree met een soort van gehaktballen in saus. Verder was er yoghurt als toetje en als toe-toetje de baklava die we eerder die dag hadden gekocht. Daar was iedereen heel erg over te spreken. We kregen de koffers om de “Drei-Tage-Tasche” te herpakken en zijn daarna weer onder de veranda gaan zitten om het dagboek bij te werken en te borduren.

donderdag, december 10, 2009

Het lemen doolhof (maandag, 16.11.2009)

Een nieuwe dag brak aan. Na een paar keer te zijn wakker geworden en te hebben besloten om toch maar te blijven liggen, ben ik om 6:00 uur opgestaan om te gaan douchen. De meeste Rotelianers hadden gisteren al gedoucht op aanraden van Berthold omdat er maar twee douches waren. Toen ik opstond waren beide nog vrij, terwijl er toch al een paar medereizigers wakker waren en zich bij de wasbakken stonden op te kalefateren. Douchen in Libië is een hele belevenis. We zouden zelfs een blog alleen al over de sanitaire inrichtingen in het land kunnen schrijven. Hier wilde ik nu alleen het één en ander over de douches kwijt. In de regel betreed je de doucheruimte met de gedachtes: waar ben ik nu weer beland, is er water, is er warm water, kom ik hier schoon uit en waar hang ik mijn kleren op? In die volgorde. Jullie moeten je voorstellen, je komt in een ruimte die er uitziet als een afbraakwoning: gebroken smerige tegels op de vloer. Als je geluk hebt hebben ze geprobeerd met wat water de boel “schoon” te houden. De douchecabines zijn simpele hokjes afgescheiden door driekwart hoge muurtjes en een deur die meestal niet op slot kan. Af en toe ligt er een houten vlonder zodat je niet direct in de nattigheid hoeft te staan. Het water moet in principe weglopen in een putje dat met een pijp met de buitenwereld verbonden is. In andere gevallen is de douche gecombineerd met een hurktoilet zodat het water daarin direct kan wegstromen. Dan heb je een pijp met douchekop en wat knoppen voor koud en warm water. Soms zijn ze alle drie aanwezig, soms is er alleen een pijp of alleen een douchekop. Draaiknoppen kunnen missen of werken niet of water spuit constant uit koppelingstukken. Alles is mogelijk. Warm water is niet altijd aanwezig. Jessica had alleen op de eerste en laatste dag warm water. De mannen hadden dat wat vaker, bij één van de jeugdherbergen omdat ze zo handig waren geweest om de boiler op een artistieke manier aan het stroomnet aan te sluiten… Een groot gemis zijn haakjes waar je je kleren en toilettas aan kan ophangen. Gewoonlijk probeerde ik ze over en op het muurtje tussen de douches te deponeren. Met mijn lengte kwam ik daar makkelijk bij. Het is evenwel niet te verhelpen dat één en ander nat wordt. De twee douches van de jeugdherberg van Ghadamès waren met marmer bekleed en redelijk schoon. Zij behoorden tot de top drie van schoonste en best werkende douches van de reis.

Bij terugkomst heb ik Jessica wakker gemaakt zodat zij kon gaan badderen. Ondertussen heb ik de cabine reisgereed gemaakt, dat wil zeggen raampjes dicht, vitrage er netjes voor en alles stoot- en schuifvrij stouwen. Daarna moest onze opvouwbare watertank gevuld worden voor de volgende dag want we zouden in de open lucht in de woestijn overnachten. Het was enorm koud en de meesten van ons zaten bibberend op de banken buiten aan het ontbijt. En dat ondanks de dikke jassen die we aan hadden en de warme thee. De kleuren van de zonsopgang waren evenwel prachtig, net als die van de zonsondergang gisteren trouwens. Het was fel oranje aan de horizon. Ondertussen waren tafelgroepjes uitgekristalliseerd en wij zaten samen met Achim (een vroege pensionaris, onbevangen en zonder tact) en Lutz (begin 40, arts), wat heel gezellig was.

Om 8:00 uur was alles weer opgeruimd en afgebroken en vertrokken we richting de oude stad Ghadamès. Bij de nieuwe moskee met de potloodminaretten (een traditionele Afrikaanse bouwwijze bestaande uit een smalle, ronde bovenbouw) stapten we uit en werden we opgewacht door de gids die ons door de oude stad zou leiden. Zijn naam was Kemal en Jessica kreeg gedurende de rondleiding een steeds betere band met hem.


Op weg naar de oude stad bekeken we eerst de begraafplaats. Dat ding was hectares groot. De graven zijn gemerkt door een steen aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde. De doden worden op hun zij met het gezicht naar Mekka begraven zodat de graven noord-zuid georiënteerd zijn. Het was een akker vol met staande en omgevallen stukken onbewerkt natuursteen zonder enige orde. Toch moet er een soort van orde in hebben gezeten want volgens Kemal werden families bij elkaar begraven. Op die manier hoefden ze bij de opstanding niet zo lang naar elkaar te zoeken. Behalve stenen à la Carnac stonden er ook een paar kleine witte grafhuisjes. Dit waren de Maraboe-graven, of graven van heiligen, mensen die zich tijdens hun leven aan goede dingen hebben gewijd. Kemal had niet veel behoefte om de begraafplaats op te gaan omdat, zo vertelde hij, je de doden eerst moest begroeten en ze daarna moest vertellen dat ze dood waren. De Rotelianers hadden daarvoor niet echt begrip, als ze het al gehoord c. q. begrepen hadden (de gids sprak alleen Engels) en fotografeerden er lustig op los. De groep bevatte een aantal fanatieke fotografen en DVD amateurs, die net als Japanners alles moesten vastleggen. Daar stond dan weer een mopperaar tegenover die dat alles maar onzin vond omdat de meeste opnames toch weggegooid werden. Daarin zat zeker een kern van waarheid. Wij probeerden alles met mate te doen. Ik heb ongeveer 500 opnames met onze digitale camera gemaakt en Jessica heeft 10 films van 36 met haar SLR (single lens reflex) geschoten. Dit relaas moest natuurlijk wel op gepaste wijze geïllustreerd kunnen worden!


De oude stad is UNESCO wereldcultuurerfgoed. En het bezoek was zeer zeker de moeite waard. Het is een oude oase stad, die eens door twee rivaliserende clans bewoond werd. Deze clans konden elkaar niet luchten of zien. Binnen de clans waren ook weer groeperingen die elkaar ook niet zo aardig vonden. De hele stad was ommuurd, met zeven poorten: voor elke groepering één. Binnen de stad was het mogelijk om van het gebied van een vriendelijk gezinde groepering naar dat van een andere vriendelijk gezinde groepering te komen. Anders was dat alleen mogelijk via de openbare plaatsen. Voor de rest waren die wijken afgesloten systemen. Daardoor was bijna alles meervoudig uitgevoerd: moskeeën, Koranscholen, enz. De stad was een labyrint van smalle, overdekte steegjes en straten met daartussen lichtschachten en pleintjes. Je had hier werkelijk een gids nodig om niet te verdwalen. Ze waren druk bezig met restauratiewerkzaamheden maar waarschijnlijk zou niet de hele stad behouden kunnen blijven omdat zij zo enorm groot was. De stad kende ongeveer 2600 lemen huizen. De restauratie werd door zwarte gastarbeiders gedaan. Zij vermengden de leem met cement omdat men dacht dat dat beter was dan gewoon leem. Arghhh!


De huizen zien er allemaal hetzelfde uit. De voorkant kijkt uit op de straat, aan de achterkant is een tuin. Ze zijn smal, meerdere verdiepingen hoog en hebben meerdere ruimtes. Eén authentiek ingericht woonhuis hebben we bezichtigd. Daarvoor had Kemal een enorme smeedijzeren sleutel. De wanden waren wit met decoratieve rode lijnen en versierd met spiegeltjes en messing vaatwerk. De centrale ruimte werd verlicht door een gat in het plafond. Langs de wanden waren lemen zitbanken aangebracht en aan één zijde waren alkoven en inbouwkasten. Een smalle trap zonder leuning voerde naar boven, naar de eerste verdieping met de keuken en toiletruimte en verder naar het dak. Alle huizen waren via de daken te bereiken. Dat was voor de vrouwen, de mannen gingen via de steegjes op de begane grond. Dit zou overigens kunnen verklaren waarom we tijdens de reis zo weinig vrouwen op straat aantroffen. Zij waren natuurlijk gewend om via de daken te gaan. De nieuwe betonnen huizen staan echter veel verder uit elkaar…


De huizen stonden in het centrum met wat smalle tuinen er tussendoor. De palmplantages lagen als een ring rond de stad. Deze buitenring werd via kanalen van water voorzien wat door een centraal bestuur voor waterzaken werd beheerd. Iedereen kreeg zijn waterdeel en was ongeveer elke 14 dagen aan de beurt. Daartoe was een waterklok in het hartje van de stad gebouwd. Een vat werd met water gevuld dat in ongeveer drie minuten leeg druppelde. Elke keer als een vat leeg was werd het opnieuw gevuld en een knoop in een palmstreng gelegd. Dat was één eenheid. De dag bestond uit ongeveer 560 eenheden. De toegewezen hoeveelheid water werd in deze eenheden aangegeven. Als de tijd om was, werd een strohalm in het water gegooid en de sluiswachter wist dan dat het tijd was om het ene kanaal te sluiten en het andere te openen. Het water was kostbaar. Het eerste water ging naar de moskeeën, dan naar een paar geprivilegieerde families en dan naar de openbare gebouwen waar ieder water kon halen.


Sommige deuren van de huizen waren met stukjes stof versierd. Dit betekende dat de bewoner op hadj, pelgrimstocht naar Mekka was geweest. Tegenwoordig wordt geprobeerd het aantal pelgrims te beperken door de reis en het verblijf steeds duurder te maken. Dit vanwege het risico van de Mexicaanse griep. Ook vroeger was zo’n pelgrimstocht heel duur en de pelgrim was dan ook trots dat hij die tocht had kunnen ondernemen. De gids Kemal was ook op hadj geweest en was nog steeds onder de indruk van het overweldigende gevoel van eenheid, deel te zijn geweest van iets dat zoveel mensen geloven.


Binnen de stad was een koffiehuis waar we Arabische koffie en kakadé-thee hebben gedronken en een Tuareg-masker als bedankje voor de katoppas Angi hebben gekocht. Ook heb ik twee soorten dadels ingeslagen voor de vergelijkingscollectie van mijn collega in Nottingham. Een kwartier later liepen we de oude stad weer uit, langs een bekken vol water waar volgens de overlevering de stad was ontstaan. Hierna hadden we een half uur de tijd om in te kopen voor de picknick van vanmiddag. We hebben een paar komkommers en een appel ingeslagen alsmede wat yoghurt en chips en zijn daarmee naar de bus gegaan. Onderweg zagen we twee schoolkinderen met hun opa in het portiek van een huis zitten, die huiswerk maakten. Jessica vroeg of zij een foto van hen mocht maken, maar zij begrepen haar niet. Toen Jessica een foto maakte, verborgen zij hun gezicht. Als bedankje hebben we toen wat lollies gekocht en hen er een paar van gegeven. Daar waren ze heel blij mee en bij ons vertrek zwaaiden ze ons uit en lachten zelfs verlegen. Tegen die tijd was het ook tijd om de bus weer in te gaan. We hadden nog een lange reis voor de boeg. De route ging dwars door de rode woestijn; rood omdat er een rode gloed overheen hing. Het was weer een rotswoestijn met overal kleine stukken steen en tafelbergen in de achtergrond. Dit soort bergen zijn eigenlijk overblijfselen van een voormalig hoger niveau en hebben in de regel een vlakke bovenkant. Door erosie zijn de zachtere delen tot zand verworden en alleen de hardere delen zijn overgebleven. De combinatie van wind en zand maakt van de wind een soort zandstraalapparaat dat de zandsteenafzettingen (en de kalk) nog sneller doen afslijten. Het zand wordt in drie lagen door de wind meegenomen: In de bovenste laag bevindt zich fijn zand, in de laag daaronder bevindt zich zand dat net wel en net niet blijft zweven, en in de onderste laag bevindt zich zwaar zand dat alleen nog maar rolt. Dit grove zand blijft liggen achter obstakels waarna zich steeds meer grof zand verzamelt. Na het grove zand volgt het middelfijne zand en op den duur verworden deze accumulaties tot sikkelvormige duinen of barghanen. Het fijne zand kan heel ver worden vervoerd, tot in Zuid-Amerika. Dit zandstof verbetert daar onder andere de vruchtbaarheid van de Amazones.


Ver na het middaguur koppelden Alois en Akram de aanhanger van de bus los en lieten deze langs de rand van de weg staan. Wij gingen met de bus van de weg een wadi binnen. We hadden geluk want de ondergrond was hard genoeg om over te rijden. Direct na de regenval zou dat niet mogelijk zijn geweest. De ondergrond was hard en zag er soms uit als door de zon gesinterde klei met soms diepe bandensporen. Over grote delen was een witte waas te zien dat door gekristalliseerd zout veroorzaakt werd. We kregen het idee door een winterlandschap te rijden met een bevroren bodem. De overeenkomst was echt verwisselbaar echt! Het doel van dit uitstapje was een picknick bij één van de nog met water gevulde zoutmeren in de woestijn. Als we wilden konden we ook gaan zwemmen, maar dat wilden we beide niet (gelukkig…). Niemand weet waar dat water vandaan komt en waarom sommige meren zijn opgedroogd. Men vermoedt dat dit met het grootschalig oppompen van fossiel grondwater te maken heeft, maar bewijzen hiervoor zijn er niet. De verdamping in de nog bestaande meren is ongeveer net zo hoog als dat er van onder bijkomt. Het zoutgehalte is vergelijkbaar met dat van de Dode Zee, dat wil zeggen dat je er niet echt kan zwemmen. Volgens een paar Rotelianers die wel gingen zwemmen c. q. dobberen was het bovenste laagje aangenaam koel terwijl het water daaronder broeierig warm was. Wij gingen in de schaduw van wat bosjes aan de rand van het meer onze lunch verorberen. Op een gegeven moment waren we met ons drieën. Ik moest van Jessica heel stil blijven zitten. Op nog geen 30 cm van mij zat een woestijnrat die ook interesse aan ons eten had. Helaas vond ik het nodig mijn hoofd te draaien waardoor onze ongenodigde gast de benen nam. Hij bleef nog even in de bosjes zitten en verdween daarna uit zicht.


De aanhanger vonden we op dezelfde plek terug als we hem hadden achtergelaten en reden verder naar Gariyat. Tegen 17:00 uur kwamen we in deze stad aan. Voor het avondeten stopten we bij een wegrestaurant vlak bij een tankstation. Als voorafje bestelden we een Arabische koffie en begonnen bijna direct daarna met het diner. Deze bestond uit de gebruikelijke komkommer-tomaat-olijf-salade met citroen, gevolgd door een tomatensoep met rijst-pastachtige dingetjes erin. Dan kwam een kwart kip en brood. De kip was niet zo goed als op de eerste dag maar we hadden ieder geval meer dan genoeg. Er werd aangedrongen ons te haasten want we moesten weer snel de weg op. De zon ging al onder en Alois wilde graag zien waar we de Rotel konden opbouwen. Vandaag zouden we tenslotte in de vrije natuur, in de woestijn overnachten. Bij het laatste licht reden we kort na Gariyat de weg af. We bleven echter relatief dicht bij de weg en gedurende de nacht kon je af en toe het verkeer voorbij horen razen. Gelukkig kwam dat niet zo vaak voor. Voor het grootste gedeelte van de tijd waren we alleen met de stilte en de sterren. Van die laatsten waren er genoeg.


Voor de duisternis helemaal inviel, zijn we na het opbouwen van de Rotel hout gaan zoeken voor een kampvuur. Er waren meerdere tamariskstruiken in de buurt maar het was niet eenvoudig genoeg los hout te vinden. Sommige Rotelianers vonden het zoeken te lang duren en begonnen takken van struiken te rukken (wat overigens ook niet eenvoudig was want tamarisken hebben akelig lange naalden). Zij vonden het niet leuk om door Jessica daarvoor op de vingers te worden getikt. Na genoeg hout te hebben verzameld vleide het grootste deel van het gezelschap zich neer op de houten banken naast de Rotel en begon te kakelen over het gemis aan bier en andere spirituosa. Alcohol wordt in Libië, als zijnde een islamitisch land, natuurlijk niet verkocht. Alcoholvrij bier daarentegen is wel te verkrijgen en werd door onze groep in grote hoeveelheden gedronken. Even later werd het vuur door Alois ontstoken en ontstond er een volksverhuizing waarbij banken om het vuur werden neergezet. Wij hadden even genoeg van de groep en zijn wat achteraf blijven zitten en hebben de sterrenhemel bekeken. Het zomerdriehoek was goed te zien alsook de Melkweg. Orion kwam alleen vroeg in de morgen even kijken. Een vleermuis vloog zijn rondjes om het vuur en het was een leuk gezicht om zijn witte buik rond te zien flitsen. Vlak voordat het vuur uitging hebben we de Rotel opgezocht en heb ik het dagboek bijgewerkt. Jessica heeft nog een beetje zitten borduren.