vrijdag, april 02, 2010

Achter de geraniums

Niet dat we geraniums (lat.: Pelargonium) voor het raam hebben staan, maar het geeft aan dat we op het moment gezellig binnen zitten. Op een kort intermezzo na, regent het hier sinds twee weken in verschillende mate van heftigheid. Het is altijd een grote verrassing voor ons om 's morgens het gordijn open te trekken en ... jawel, het is grijs! Vanochtend was het niet anders. Je krijgt er het Jules Deelder dicht-gevoel van:

Grijs
Grijs, grijzer, grijst,
niets dat naar de zon verwijst.
Grijzer kan niet zijn,
dat past niet in mijn brein.

Waar waren we ook alweer gebleven? De 19e was mijn laatste werkdag in Nottingham. Helaas, want het heeft me daar heel goed bevallen wat betreft baan en collegae. De stad zelf is een standaard industriestad, de meest criminele van het eiland naar het schijnt (niet dat ik er iets van gemerkt heb). Vrijdagmiddag heb ik de deuren achter me dicht getrokken en ben met de trein naar Salisbury gegaan, zoals elk weekend. De volgende dag zijn we met een busje terug gegaan om al mijn spullen op te halen. Je staat altijd weer te kijken van de hoeveelheid troep die je in korte tijd kan verzamelen. Nu bestond deze "troep" voornamelijk uit de boeken die ik in de loop van de tijd per trein van Salisbury had meegebracht om het chronisch ruimtetekort hier in huis wat te verlichten. De hele weg regende het pijpestelen wat het rijden niet echt leuk maakte. Kort voor Nottingham maakten we een ommetje naar Jessica's lievelingswinkel Ikea om verhuisdozen te halen. Die hadden we hard nodig want onze eigen exemplaren hadden door de vele verhuizingen toch enigemate te lijden gehad. Om 15:30 waren we eindelijk op de plaats van bestemming (vanwege de drukte bij het autoverhuurbedrijf reden we een uur later weg dan gepland, verder rij ik standaard een paar keer fout en dan waren er ook nog een stel files) en konden we de dozen gaan pakken, acht in totaal. Daarbij kwam nog mijn bed-bank. Om 18:00 vertrokken we weer en waren tegen 23:00 terug in Salisbury. De wagen hebben we mooi ingepakt laten staan op een parkeerplaats in de buurt want daar waar wij wonen bestaat ook een chronisch gebrek aan parkeerruimte.
De volgende morgen vroeg hebben we de wagen uitgeladen en zijn naar Wessex Archaeology gereden om Jessica's spullen op te halen. Voor degenen die het nog niet wisten: Jessica heeft haar baan opgezegd vanwege de ongelooflijk slechte werksfeer en het gebrek aan vertrouwen. Jessica had 16 dozen nodig voor haar troep. Ergo, in ons huis moesten 24 dozen een nieuw onderkomen vinden. Hierbij was alleen de begane grond een optie vanwege de niet al te stevige constructie van dit stulpje. We hebben de dozen zo vol mogelijk gepakt en staan nu netjes opgestapeld in het hok achter de keuken. We hopen dat de boel droog blijft want anders gaat er een kapitaal aan papierwerk verloren...

Vervolgens hebben we de bed-bank van hier omgewisseld voor het nieuwere exemplaar uit Nottingham en zijn met de oude naar een vriendin in Ringwood gereden die deze graag wilde hebben. Daar kregen we een lunch aangeboden en zijn goed gevuld teruggegaan naar Salisbury. De maandag daarop heb ik de wagen weer afgegeven en begon mijn werkloosheidsbestaan. Op zich heeft het wel wat hoor: niets hoeft meer (nou ja, ik moet nog wel een paar artikelen schrijven maar met al de naslag-literatuur in dozen is het lastig werken). Jessica heeft nog tot donderdag gewerkt en heeft toen bij Wessex de deur dichtgetrokken. Ik ben ondertussen nog aan het solliciteren en had afgelopen dinsdag een sollicitatiegesprek bij English Heritage in Portsmouth en heb twee andere in Nederland komende donderdag. We zullen wel zien wat er van komt. We genieten gewoon nog even van het niets moeten doen.

Zo zijn we woensdag naar de Johannes Passion in de kathedraal geweest. Er werd heel mooi gezongen. Jammer alleen dat er niet zoveel mensen waren. Op de terugweg door de regen zagen we vlak bij huis een fiets in het kanaal liggen. "Wat zonde" zeiden we nog en liepen verder om even later door een luid geschreeuw staande te worden gehouden. Een van onze medebewoonsters aan het water had zojuist haar boodschappen naar binnen gedragen om te merken dat in de paar minuten dat ze binnen was, iemand of iemanden haar fiets in de Avon hadden geworpen. Jessica bood grootmoedig aan dat ik wel even het water in zou springen om de fiets eruit te halen. Er zat voor mij dus niets anders op dan om naar huis te gaan om m'n rode kaplaarzen te halen. "Het water is niet zo diep" zei ze nog. Nee, was het ook niet, maar ieder geval wel dieper dan mijn laarzen hoog waren. Ik heb altijd al eens bij nacht in de regen in de Avon willen springen. Nu had ik mijn kans. Wel, het water is ijskoud en het stroomt erg snel. Bovendien is het erg lastig om met twee watergevulde laarzen zo'n 2,5 m omhoog te springen, maar met twee dames die aan mijn armen sjorden ging het wel. Dat was een mooie afsluiting van een regenachtige dag.

De volgende dag was het tegen alle verwachtingen in droog. Daar moesten we gebruik van maken en Jessica stelde een dagje Bradford upon Avon voor. Dat is een half uurtje met de trein van hier in de richting van Bath en Bristol. We hebben een prachtige wandeling langs het kanaal gemaakt, af en toe zowaar in de zon (dat is een bol die vroeger vaak aan de hemel stond en licht en warmte gaf). Je merkt het echt wel als je een tijdje niet in beweging bent geweest en dan weer een stuk gaat lopen. Al met al een geslaagde dag. En vandaag dus weer een geranium-dag. Jessica is druk in de weer met postzegels en ik type wat lettertjes met de kat snurkend naast me. Heel burgerlijk...

zondag, februari 14, 2010

Dutch spliff bird in tree

Het is al weer een tijdje geleden dat jullie konden lezen over onze avonturen op het eiland. Sinds januari ga ik wekelijks naar de Royal School of Needleworks gevestigd in Hampton Court Palace om professioneel te leren borduren. Patrice is bezig z'n post-doc in Nottingham af te ronden en solliciteert zich suf naar de volgende baan. Daar zal tzt ook wel weer een verhuizing aan vast zitten. Wie wil het niet...
M'n eerste grote werkstuk is inmiddels bijna af. Het gaat om een wol- en linnentechniek in de Jacobijnse stijl (Jocobean Crewel Work). Erg leuk om te doen. Het werk heeft een stuk of 25 verschillende steekjes en moet gezien worden als een merklap. Patrice heeft het ontwerp gemaakt en ik het kleurenschema. Prima samenwerking!

Komende vrijdag ga ik aan m'n volgende techniek beginnen: gold work. Dit wordt veel gebruikt in religieus textiel. Waarschijnlijk ga ik een keltische knoop maken. Goud op groene zijde. Jullie zullen het resultaat hier vanzelf aantreffen!

zaterdag, januari 16, 2010

Kerst Kaart Competitie

Terug uit Libië, begon het gewone dagelijks leven weer voor ons op dat eiland in de Noordzee c. q. Atlantische Oceaan. Gelukkig slechts voor een paar weken want daarna kwamen kerst en nieuwjaar. Hoera, iets meer dan een week niet verplicht aan het werk! We hadden wel pas twee weken vakantie gehad, maar het is verbazingwekkend hoe zeer je aan vakantie toe bent als je weer aan het werk moet...

Dat is nu al weer verleden tijd, de kerst- en nieuwjaarsvakantie wel te verstaan. Het enige dat hiervan gebleven is, zijn de kaarten die we van een groot aantal van jullie mochten ontvangen. Alle andere sporen zijn verdwenen. De kerstdecoratie en kerststal zitten weer in de dozen, de kerstboom is in stukjes gezaagd en ligt nu buiten in Ringwood te wachten tot het in kooldioxide en energie omgezet wordt, de gaatjes van de spijkers waaraan de kerstkaarten hingen, zijn met verf dichtgestopt en de kerstboomstandaard staat weer op zolder. Wat de kaarten betreft, het was een divers sortiment dit jaar: een heel stel kaarten met Christelijke afbeeldingen (met name de drie wijzen uit het Oosten), dan een stel kerstbomen en -ballen, uitgeklede rendieren en wat dies meer zij. We wilden eigenlijk een top tien van kerstkaarten maken maar hebben daar maar van afgezien omdat we niemand voor het hoofd wilden stoten (we zijn ondertussen wel wat verengelst...). Bovendien zijn we van plan om dit keer de kaarten echt te recyclen door ze uit te knippen, op te plakken en eind dit jaar naar jullie terug te sturen. We weten nog niet of jullie dezelfde kaart terugkrijgen of een andere, maar daar hebben we nog een paar maanden de tijd voor om over na te denken.

Hierbij nog even een selectie van wat wij van jullie mochten ontvangen...

zaterdag, januari 02, 2010

Terug naar af (zaterdag, 28 november 2009)

We werden gewekt met hoorngeschal. Eén van de Rotelianers had een reveille-hoorn mee en had dat gedurende de reis al verschillende malen ten gehore gebracht. Jessica meende dat Lutz en ik onze hoornblazer zouden moeten vasthouden terwijl zij hem die hoorn door zijn strot zou drukken. Nog nagenietend van het schouwspel voor ons geestesoog ruimden we de cabine op, pakten de rugzakken en gingen nog maar snel ontbijten. Daarna werd de Rotel ingepakt. Hij zou hier bij de jeugdherberg blijven staan tot de volgende groep met kerst zou komen. Het opruimen was weer net zo chaotisch als de andere keren maar dat boeide ons niet echt meer en lieten de eer aan de overijverige senioren.

Het duurde daarna nog enige tijd voordat iedereen in de bus zat. Dit keer was dat niet de Rotel-bus (want die zou achterblijven) maar weer dezelfde inheemse bus als waarmee we van het vliegveld waren afgehaald. Alois sloot de Rotel vakkundig af en kwam mee voor een welverdiende rustperiode in het Duitse Beieren, net als Berthold. Hassan en Feisal deden ons uitgeleide. Op het vliegveld nam Hassan zowaar een rugzak en de “Drei-Tage-Tasche” van ons over en spurtte naar de incheckbalie. Het inchecken ging vrij vlot. Daarna wist niemand precies wat er gedaan moest worden tot er iemand ons in de richting van een ander balie-achtig ding wees en iets als emigration mompelde. Daar kregen we stempels in het paspoort en tenslotte ook op de instapkaart. Vervolgens moesten we naar de eerste verdieping, waar al een ellenlange rij stond. We hadden geen idee of we ook moesten aanstellen en de officiële instantie had schijnbaar ook geen idee want ze konden geen antwoord op onze vragen geven. In de rij zelf wist men het echter wel. Dit was de rij voor de transfervluchten. Nu dat geklaard was, konden we boven rustig rondkijken. Het was een vierkante ruimte met banken in het midden en aan drie zijdes winkels die nog slaperig opengingen. Aan de vierde zijde hing boven een deur een elektronisch bord waarop stond aangegeven welke vlucht van welke gate vertrok. Sommige vluchten waren zwart, dat wil zeggen, men wist niets, een aantal waren geannuleerd en twee mochten naar de gate. Daartoe liep iemand de ruimte rond en riep de plaats van bestemming om. Düsseldorf en London waren zwart, dus hielden we ons met het groene en witte boekje en de overpeinzingen van Ghadaffi bezig. Er staan fantastische gevleugelde uitspraken in zoals ”de Joden zijn een arm volk dat pech heeft gehad”.

Hoewel volgens de dienstregeling de vlucht naar Düsseldorf tien minuten na ons had moeten vertrekken, mocht de Rotel-groep eerder weg dan wij. We grapten al tegen Berthold en Alois dat zij ons maar weer moesten oppikken als ze met kerst terug zouden komen. Gelukkig was het niet zo erg en even later mochten ook wij naar de gate. De personenscan was behoorlijk laks. Vrouwen hoefden niets uit te trekken, mijn riem moest wel af. De fles water in de rugtas werd niet opgemerkt en men wist niet wat dat zwarte ding in de rugtas van Jessica was: een fotocamera…

Het vliegtuig was half leeg. Om ons vast op onze terugkeer naar het eiland in te stemmen, was het entertainment systeem off-line. We kregen wel allemaal een koptelefoontje, maar omdat het systeem niet werkte had je daar natuurlijk niets aan. Logica ten top. Het vliegend ontbijt was evenwel goed. Iets te laat, om 10:30 uur kwamen we op Gatwick aan. Welkom op het eiland. Het gesnauw begon weer. Niets werkte, toiletten waren niet schoon, enz. We voelden ons weer helemaal thuis.

De terugreis van Gatwick naar Salisbury duurde net zo lang als de reis van Tripolis naar London. Pas tegen 14:00 uur waren we thuis. Het was koud. Het huis was met de verwarming aan afgekoeld op 14 °C. Stimpy was blij ons en wij hem gezond in lijf en leden en behoorlijk aangekomen te zien. Dat was het einde van de reis. Nog even voor de statistiek: in 14 dagen hebben we 4.390 km met de bus afgelegd.

vrijdag, januari 01, 2010

Carnivores salutem (vrijdag, 27 november 2009)

We mochten uitslapen vandaag, een heel uur lang! Niet dat dat de Rotelianers wat uitmaakte: vroeg opstaan was het devies. Op de één of andere manier waren er onder onze medereizigers een heel stel die overal het eerste wilden zijn en het meeste wilden hebben.

Om 9:00 uur was de ontbijtboel weggeruimd. Akram was gekomen en had vanwege het offerfeest taart meegenomen. Vreemd genoeg waren er maar weinig die daarvan namen. Dat heb ik maar goed gemaakt. De meesten keken naar het schaap dat op de groenstrook bij de Rotel rondliep en zij vroegen de kok van de jeugdherberg wanneer het in kebab zou worden veranderd.

Met de bus reden we een klein eindje naar de opgegraven stad Sabratha. Dat waren zo’n 10 minuten. We hadden het ook kunnen lopen maar dat was iets dat Berthold voor de terugweg had gereserveerd. Op die manier kon iedereen zelf beslissen hoe lang hij of zij in de oude stad wilde doorbrengen. Het opgravingpark was open en het museum op het terrein gesloten. We hadden geen gids dit keer maar Berthold leidde ons rond. Hij zei dat we na de rondleiding genoeg tijd hadden om alles in rust te fotograferen, maar dat werd tegen Roteliaanse dovenmansoren gezegd. En daarna werd natuurlijk geklaagd dat er niet op hen gewacht werd omdat ze zoveel tijd nodig hadden om te fotograferen. Sabratha was net als Oea en Leptis Magna gesticht door de Feniciërs in de 6e-7e eeuw v. Chr. Daarna volgden de Romeinen en een aardbeving (in 365 n. Chr.) waarna de stad op kleinere schaal herbouwd werd door de Byzantijnen. Delen van de oude stad waren tot op de laag van de Feniciërs afgegraven. Zo was een grafmonument ter ere van de god Bes opgegraven en gereconstrueerd. Dat ding was 23 m hoog en was waarschijnlijk gereconstrueerd uit twee soortgelijke monumenten. Het merendeel van de ruïnes stamde evenwel uit de Romeinse tijd. Er waren mooie vloermozaieken te zien met name in het badhuis. Dan waren er verschillende tempels waarvan het podest van één daarvan diep was weggebroken omdat het als steengroeve was gebruikt. In de 4e eeuw leed de stad namelijk onder bevolkingsverkleining. De stad kon niet meer verdedigd worden en een nieuwe stadsmuur werd dwars door de stad gebouwd, waarbij van oud bouwmateriaal, zoals zuilen gebruik werd gemaakt. Er waren verder verschillende basilicae die deels als christelijke kerk waren hergebruikt.

Het laatste dat Berthold ons toonde was het door de Italianen gereconstrueerde theater. Het had een decor van drie verdiepingen. De marmeren vloer in één van de ruimtes van het theater toonde duidelijk de plaatsen waar bouwmateriaal naar beneden was gestort. Om 11:30 uur was de toer ten einde en hadden we tot 16:00 uur vrije tijd. Wij natuurlijk niet want we hadden om 13:00 uur bij de uitgang met Akram afgesproken. De resterende anderhalf uur gebruikten we om al die dingen te bekijken die Berthold ons niet getoond had maar wel als bezienswaardig in de gids stonden. Eerst gingen we naar de Isis-tempel, die dicht bij het water lag en er ook al door was aangetas, en daarna wilden we het amfitheater bekijken. Dat lag een eindje buiten de stadsmuur. We konden het niet direct zien omdat het, zo zagen we later, ingegraven was. De plek van het amfitheater was namelijk eerst als steengroeve gebruikt. Op onze zoektocht werden we door de toeristenpolitie in een 4x4 aangehouden. Zij wilden onze kaartjes zien. Nou, die hadden we niet, we behoorden tot een groep. Dat was in orde. Waar wilden we heen? Naar het amfitheater. Nee, nee, dat ging niet, dat was te gevaarlijk. Oh, zeiden we, we zullen voorzichtig zijn en liepen verder het stenige veld in. Ze wisten duidelijk niet wat ze moesten doen. Ze reden eerst weg en keerden daarna om ons achterna te gaan. Door de stenen lukte dat niet echt en zij hielden het daarna voor gezien.

We vonden het amfitheater uiteindelijk. De Italianen hadden hier in waarschijnlijk 1937 opgravingen verricht. Deze datum stond ergens in een steen gegrift. Het spoor en kiepkarretjes voor het afvoeren van de stort lagen er nog. Dit was archeologie van een archeologische opgraving. De bovenste rijen banken waren nog goed behouden, het lagere deel was behoorlijk vervallen. Niettemin was de structuur van het gebouw nog goed te herkennen. We kwamen Berthold tegen, die maar weer alleen aan het ronddolen was. We hebben een tijd met hem gepraat c. q. geroddeld over de groep. Hij vond deze groep ook heel erg vermoeiend. Daarna was het tijd om terug te gaan voor onze afspraak met Akram.

Bij de uitgang stond hij reeds op ons te wachten. We pikten David, de Canadees die bijna geen Duits sprak, op en Akram zette hem bij de jeugdherberg af. Het kleine stukje lopen was hem al teveel. Daarna reden we door “Akram City” naar Akram’s huis. Hij had 36 broers en zussen (zijn vader had vier vrouwen) die bijna allemaal in Sabratha woonden. Bij zijn huis werden we opgewacht door zijn vrouw en twee van zijn dochters. we werden gevraagd of we in het westerse of het Arabische deel van het huis wilden zitten. We kozen voor de laatste optie. In plaats van stoelen lagen hier kussens op de grond en langs de wand. Schoenen uit en de verwennerij begon. Eerst een glas water, daarna verschillende hapjes gemaakt van schapenvlees, zoals kebab, lever en andere ondefinieerbare delen. Thee met pinda’s kregen we na. Ondertussen bleef de tv lopen. We zagen de live uitzending van de vrijdagspreek vanuit de grote moskee van Tripolis. De afloop was vergelijkbaar met die van een christelijke dienst, met het verschil dat er geen muziek was. Opvallend was ook dat de meest vrome personen vooraan zaten. Zij baden het langst, stonden als laatste op en hadden waarschijnlijk de grootste blauwe vlekken op het voorhoofd. Daarna volgde een tussenspel waarin het nationaal museum in Tripolis getoond werd. Zo kregen we toch nog een idee van wat we daar gemist hadden (onder andere de VW kever van The Leader). Dan volgde een Hollywood-achtig epos over het leven van Mohammed. Jessica scoorde weer punten door precies te vertellen wie wie was en wat er gebeurde. De hele film was tenslotte in het Arabisch. We hebben de film niet af gezien. We moesten namelijk naar buiten om foto’s te maken. Daarvoor gingen we naar een huis verderop waar Akram’s broer woonde. Hier waren meer familieleden aanwezig, onder andere zijn moeder, die onder een enorm afdak bezig waren met kokkerellen. De vrouwen tenminste. De mannen, dat wil zeggen, één van Akram’s zonen, een stel broers en de dorpsslager, waren druk bezig met het afwerken van het laatste van de acht schapen. Zeven hingen er al aan een stellage, van de achtste werden de huid verwijderd en de ingewanden eruit gehaald. Als man moest ik dat natuurlijk erg interessant vinden en foto’s maken. Eén van de broers ging telkens poseren met alles dat uit het schaap gehaald werd.

Vervolgens moest er weer gegeten worden. Dit keer een soortement van gekookt brooddeeg, overgoten met een saus van tomaten, stukken schaap en aardappel. Dit werd op een grote schaal geserveerd en moest met de hand worden gegeten. Akram toonde ons hoe. Eerst moesten we handen wassen boven een schaal die door Akram’s zoon werd vastgehouden en water over onze handen goot. Daarna moest met kracht het broodmengsel door de saus worden gekneed. Dat was goed heet! En dan maar eten. Een probleem was te bepalen hoeveel je geacht werd te eten. Het smaakte goed en meestal vinden mensen het prettig om te zien dat het je smaakt. Hier echter kregen de vrouwen de resten, dus was het wel zo prettig dat er iets over zou blijven. We kregen koffie en thee ter afsluiting en Jessica kreeg een mooie ketting. Ook kregen we een zak pinda’s mee om zelf thuis thee met pinda’s te kunnen maken. Daarna bracht Akram ons weer terug naar de Rotel.

De andere Rotelianers waren er waarschijnlijk al lang en waren druk bezig met het herpakken van de koffers. Andere zaten al klaar met hun Rotel-zakjes voor het avondeten. Daar hadden we nu echt geen behoefte meer aan. In plaats daarvan zijn we wat envelopjes gaan vullen voor Berthold, Alois, Akram, Hassan en Feisal, met natuurlijk een persoonlijke boodschap erbij. We hebben ze direct daarna overhandigd, wat door iedereen goed ontvangen werd. Hassan had zelfs een ketting voor Jessica gekocht.

Het avondeten ging er bij ons niet in (aardappelpuree met saucijsjes) maar Alois had nog wat van Akram’s taart bewaard en die hebben wij maar opgepeuzeld. Omdat we de volgende dag vroeg op moesten (4:30 uur ontbijt), zijn we er maar vroeg ingedoken.

donderdag, december 31, 2009

Zondagsrust (donderdag, 26 november 2009)

Er werd weer op de gewone tijd opgestaan, het ontbijt was om de gewone tijd en het wegrijden eveneens. Er waren wat ongeregeldheden bij het opruimen van de banken en tafels ontstaan, maar onder de kundige leiding van Lutz waren die snel opgelost. Vandaag zouden we naar Tripolis gaan. Vanwege het offerfeest was het uitermate rustig op de straten en na een uurtje waren we al in de hoofdstad. Daar werden we opgewacht door Akram, die we al een paar dagen niet hadden gezien. Hij was thuis bij zijn familie geweest maar zou ons vandaag weer in de stad begeleiden. Bethold leidde ons eerst door het oude deel van de stad, naar het enige behouden stuk architectuur uit het Romeinse Oea, de triomfboog van Marcus Aurelius. Daarna volgde de bezichtiging van de Gorgi-moskee, een gebouw uit de 19e eeuw met een schat aan prachtige tegeltjes, en een kleine rondtour door het oude Tripolis. Hier staan nog een heleboel huizen uit de Italiaanse koloniale periode. Ze zijn vaak erg vervallen. Wat verder opviel waren de telefoon- en elektriciteitskabels die langs, over en door elkaar over de straten en langs de huizen liepen. Ook viel op dat het hier erg rustig was en zelfs in de souk was alles dicht. We begonnen nattigheid te voelen en vreesden voor het hoogtepunt van ons bezoek aan Tripolis: het nationaal museum. Akram bevestigde dat het gebouw gesloten was en dat niemand wist of het vandaag open zou gaan. Tegen de tijd dat we bij het museum waren en Berthold in eigen persoon ging navragen, was Akram in geen velden of wegen meer te zien. Het zal de Arabische “beleefdheid” wel zijn geweest dat hij niet wilde zeggen dat vandaag alles dicht zou zijn. Zoiets zou eigenlijk maanden van tevoren al bekend moeten zijn geweest. Aan de andere kant, gisteren kon ook al niemand zeggen of iets open zou zijn. Ook Rotel had dit kunnen weten met al hun ervaring in islamitische landen. We waren daarom in niet al te blije stemming. Berthold vertelde dat het museum definitief niet open ging en liet stemmen of we eerder uit Tripolis wilden vertrekken of niet. Daarbij liet hij doorschemeren dat in onze overnachtingplaats Sabratha (waar we de eerste nacht ook hadden doorgebracht) nog minder te doen zou zijn. Bijgevolg bleef de vertrektijd op 16:00 uur staan.

Tegenover het museum, aan de andere zijde van een drukke vierbaansweg met plein, bleek nog een op toeristen gericht restaurant open te zijn. Volgens Berthold kon dat wel eens het enige restaurant zijn waar we die dag iets te eten zouden kunnen krijgen. Jessica, Lutz en ik hebben eerst maar koffie met gebak gedronken en gegeten en daarna de smetteloze toiletten van het restaurant bezocht. Vervolgens hebben we netjes de gepeperde rekening betaald en zijn op zoek gegaan naar twee gerenommeerde boekenwinkels (volgens onze en Lutz’ reisgids zouden die de beste van heel Libië zijn). Beide bleken, hoe kon het ook anders, gesloten te zijn. Langs rotondes en vervallen en nieuwe gebouwen en reclameborden voor World Toilet Day (die zou op 19 november zijn gehouden) liepen we weer naar de oude stad om te zien hoeveel leven er nog was in het Afrikaanse deel van de souk. Op het plein voor het museum stond een groep personen op een kluitje met schommelbankjes, levende gazelles en andere zoete decoratie. Ook stonden er motoren van verschillende merken. Hier kon men foto’s laten maken in een speciale ambiance. Wij besloten dat we zoiets niet wilden laten doen. Voor Libiërs moet dit een favoriete vrijetijdsbesteding zijn geweest.

Door de stadspoort liepen we daarna dezelfde weg terug als die we op de heenweg met de Rotel-groep hadden genomen. Het was niet veel drukker geworden. Een soortement zwerver had zich sinds de laatste keer aan de andere kant van de straat in de schaduw gezet en begroette ons weer in het Duits. Hij had overal in Europa, in Duitsland en Nederland gewoond en verzamelde postkaarten van over de hele wereld. Hij gaf ons zijn postbusadres die hij al op een stapel papiertjes had geschreven. We liepen vervolgens de souk in. De koperslagers waren op één na niet wakker. In het Afrikaanse deel daarentegen, voorbij de kruising met de vier Romeinse zuilen op de hoeken, was meer leven. Een heleboel zwarte Afrikanen struinden langs winkeltjes met levensmiddelen, groente en fruit, stoffen, kappers c. q. CD winkel en vliegende messenslijpers. Met uitzondering van de stofhandelaren leken de andere goede zaken te doen. Vooral de kappers hadden het druk. Iedereen wilde er op zijn best uitzien voor de feestdagen.

De reden waarom we zo naarstig op zoek waren naar open winkels was dat we de volgende dag bij Akram waren uitgenodigd. We zouden daar ’s middags heen gaan, blijven eten en zijn familie leren kennen. Dat was een hele eer. Het enige wat mij echter daaraan hinderde echt blij hierover te zijn, was het feit dat gasten waarschijnlijk ook bij het slachten van de schapen aanwezig moesten zijn. Daaraan had ik niet werkelijk behoefte. De laatste dagen hadden we al genoeg schapenmarkten en pick-ups met schapen gezien en met mijn levendig voorstellingsvermogen kon ik al zien hoe elk van die blatende beestjes op vrijdag de 27e, vanaf 9:00 uur ’s morgens geslacht zou worden. Maar goed, we konden natuurlijk niet met lege handen aankomen en waren dus op zoek naar iets geschikts zoals een echte baklavabakker. Die konden we in de souk niet vinden en dus besloten we maar terug te gaan naar de triomfboog van Marcus Aurelius, want volgens onze reisgidsen zou daar een goed restaurant zijn. Het liep al tegen 13:00 uur en we begonnen honger te krijgen. Het restaurant was echter gesloten, dus liepen we maar door naar het touristen-restaurant tegenover het nationaal museum. Daar zouden we ieder geval iets te eten kunnen krijgen. Onderweg stootten we evenwel op een Turks restaurant dat open scheen te zijn. We twijfelden of we naar binnen zouden gaan of niet, want als er geen menukaart zou zijn met vaste prijzen, zou de rekening wel eens gepeperd kunnen zijn. We besloten de stoute schoenen aan te trekken en de trap naar boven op te gaan. Op de eerste verdieping was een Turks theehuis. Dat was niets voor ons. Er was echter nog een trap omhoog en daar was daadwerkelijk een restaurant. We werden hartelijk ontvangen door de eigenaresse in overall. We mochten aan een tafeltje bij het raam gaan zitten met uitzicht over de haven en kregen de menukaart (met prijzen). We bestelden alle drie een Iskender-kebab. Die lekkernij hadden we in Istanbul leren kennen en smaakte hier ook heel goed. Onbesteld kregen we nog een linzensoep als voorafje. Koffie bestelden we na. Hierna hadden we genoeg gegeten voor de hele dag.

We besloten nog een beetje op de promenade langs het water gaan lopen. Onze zelfmoordpogingen bij het oversteken van de snelweg tussen de oude stad en de promenade mislukte net aan, en daarna konden we van het af en toe enorm stinkende zeewater genieten met een heleboel vissers met hoogzee hengels. We kwamen nog een rozenverkoper tegen en kochten direct een roos. Nu hadden we tenminste een echte bloem voor Akrams vrouw. We liepen tot het einde van de promenade en daarna deels weer terug tot we op de hoogte van de Rotel waren, die langs de kant van de zelfmoordweg stond te wachten. Weer volgde een hachelijk oversteken en bereikten we de Rotel. Even later reden we weg naar Sabratha.

In vergelijking tot het landschap in het zuidelijk deel van Libië is het noordeljk deel, Tripolitania, enorm groen. Dat bemerkten we al op onze tocht van Houn naar Leptis Magna. Hier stonden niet alleen kleine plantjes maar ook bomen: de gebruikelijke eucalyptus en tamarisk en Italiaanse cipressen. Dit was het vruchtbaarste deel van Libië en dit was dan ook het deel dat door de Italiaanse kolonisten in beslag was genomen. Zij hadden een andere bouwstijl en legden grote tuinen aan. Niettegenstaande het groene landschap zagen de Libiërs er geen geen probleem in om ook dit deel met afvaldumps te verontreinigen. Je vraagt je af waarom.

Tijdens de bustocht vertelde Berthold nog over de eerste pogingen om de Sahara gemotoriseerd over te steken. Het heeft tot ver in de 20e eeuw geduurd tot voertuigen sneller waren dan kamelen. Ook vertelde hij over de invloed van de woestijn op de geestelijke ontwikkeling van mensen. Bij de jeugdherberg aangekomen, hadden we nog genoeg tijd tot het avondeten. We zijn daarom nog even de stad ingegaan om te zien of we hier iets voor Akram en zijn familie konden vinden. We vonden wat levensmiddelzaakjes, waar we een trommel Quality Street zagen. Dat leek ons wel een goed geschenk als zijnde iets komende uit het westen. Hadden we geweten dat we uitgenodigd zouden worden, hadden we wel iets van het eiland meegebracht. Het Quality-blik was niet zo groot en daarom kochten we ook wat Merci bij dezelfde zaak. Een paar winkels verderop werden jalabeja’s (lees: Arabische aardappelzakken om aan te trekken) verkocht, die Jessica met alle geweld aan een nader onderzoek wilde onderwerpen. Na een boel kijk-, pas- en besliswerk kocht ze een rood exemplaar met allerlei bling-bling-stiksels. Daarna mochten we de straat weer op, op zoek naar inpakpapier en evelopjes voor de bonus voor Berthold en co. Dat was nog een heel gezoek. Boekwinkels en winkels die papierwaren verkopen zijn erg schaars in Libië. Dat had Berthold al eerder in de bus verteld. Het is voor de mensen hier heel erg moeilijk om aan informatie te komen. Kort voor we besloten om te keren en terug naar de jeugdherberg te gaan, vonden we een zaakje dat schoolspullen verkocht. Deze had ook cadeaupapier en envelopjes in de aanbieding. Vervolgens is Jessica nog een andere levensmiddelenzaak binnen gegaan omdat ze daar een groter blik Quality Street had gezien. Bijgevolg was de Merci over en die hebben we ’s avonds bij het avondeten uitgedeeld. We aten weer in de jeugdherberg en hadden weer hetzelfde menu als op de eerste dag: komkommer, tomaat, sla en olijf, gevolgd door soep en kip met couscous. Jammer genoeg hadden we ’s middags al zoveel gegeten dat we nauwelijks nog iets op konden. De avond werd besloten met het gebruikelijke borduur- en schrijfwerk in de Rotel-kabine.

maandag, december 28, 2009

Leptis Magna (woensdag, 25 november 2009)

We mochten een half uur langer slapen vandaag. In plaats van om 7:00 uur was het ontbijt om 7:30. Nu zijn Rotelianers erg voorspelbaar, dus nog voor de muezzin zijn gezang begon, kort na 6:00 uur, waren de eerste reeds met gestommel nadrukkelijk aanwezig.

’s Nachts, vroeg in de morgen had het geregend en al de spullen die buiten waren gebleven, zoals de tafels, banken en Rotel-zakjes met eet- en snijgerij, waren kletsnat geworden. De katten waren niet te zien. Gisteren hadden we er zeven geteld, allemaal mager en erg schuchter. En dat terwijl er leverworst bij het ontbijt was! Dat was er overigens elke morgen, alleen namen wij dat nooit. Jessica’s ontbijt bestond uit een müslireep en een kop thee (beide uit Engeland meegenomen), mijn ontbijt bestond uit een bord müsli met melk en heet water om de boel op temperatuur te brengen. Daarbij kwam nog wat stokbrood.

De aanhanger was afgekoppeld en dus reden we alleen met de bus naar de opgraving Leptis Magna. Leptis Magna was één van de drie steden in Tripolitania, een politiek en geografisch verbond van drie steden, afgeleid uit het Grieks: tri (drie) en polis (stad). De andere twee steden waren Sabratha en Oea, nu beter bekend als Tripolis. Hun oorsprong gaat terug tot de Feniciërs in de 7e eeuw v. Chr. Direct na het uitstappen begon de verwarring: zou het postkantoortje op het terrein open zijn en zo ja van hoe laat tot hoe laat? Daarna herhaalde dit alles zich met betrekking tot het museum. Een antwoord kwam er niet. Niemand scheen iets te weten. Eerst zou het museum tot 14:00 uur open zijn, daarna helemaal niet, of misschien toch weer wel. Later bleek dat het museum na een korte middagpauze gewoon open was.

Van het museum ging het een stukje terug naar de ingang van het opgravingterrein. We kregen een gids mee die heel gebrekkig Duits sprak. Bij de gerestaureerde triomfboog van Septimus Severus (193-211 n. Chr.), de caesar die in Leptis Magna geboren was en in zijn regeringsperiode een hoop geld spendeerde aan het verfraaien van de stad, begon de eerste voordracht. Leptis Magna is vernoemd naar de wadi Leptis, die op deze plaats in zee mondt. De eerste bewoning vond reeds in de 10e eeuw v. Chr. plaats. De Romeinen volgden een paar eeuwen later. Leptis Magna betaalde tribuut aan Carthago en werd na diens verwoesting min of meer zelfstandig. Nadat de inwoners een opstand tegen Julius Caesar hadden gesteund, werd hen een jaarlijkse boete van 3.000.000 liter olijfolie opgelegd. De stad was enorm rijk. Het achterland leverde slaven, wilde dieren voor de amfitheaters in het Romeinse Rijk en, natuurlijk, olijfolie. Na de 5e eeuw n. Chr. raakte de stad in vergetelheid en ondergestoven met woestijnzand. De eerste opgravingen vonden in de 20e eeuw door de Italianen plaats. Zij hebben alleen de belangrijkste delen van de stad opgegraven. Grote delen liggen nog onder het zand en zullen ook onder het zand blijven omdat de Libiërs grote problemen hebben om de opgegraven delen te conserveren. Dit was duidelijk zichtbaar. Overal groeiden planten tussen de stenen en de bestrating zodat het steeds meer verkruimelde. Ook werd verteld dat bezoekers stukken steen en aardewerk meenamen. Om die reden mochten bezoekers niet meer met een rugzak naar binnen.

De gids sprak heel moeizaam en daarom besloten we om op eigen houtje de stad te gaan verkennen. We hadden de Lonely Planet gids bij ons met een beschrijving van de belangrijkste gebouwen die je moest bekijken. Berthold was ook al verdwenen en tijdens onze tour kwamen we hem verschillende malen tegen. We hebben eerst het oost- en noorddeel van de stad verkend. We zagen Romeinse huizen, straten (hoofdstraten waren ongeveer 7 m breed, de minder belangrijke straten ca. 3,5 m; het riool onder het midden van de straat was afgedekt met enorme, rechthoekige steenplaten) en een heleboel triomfbogen van verschillende keizers. De stukken steen, die overal lagen, hadden soms nog inscripties en deze waren nog zo scherp dat het leek alsof ze gisteren gebeiteld waren. Van de meest westelijke boog zijn we verder gegaan naar de baden bij de zee. Een muurtje en zandzakken hielden het duinzand deels weg van het badgebouw. De koepels van de baden waren aan de buitenzijde gerestaureerd, aan de binnenzijde waren prachtige fresco’s van gladiatoren en wilde dieren te zien. Ook waren er mozaïekvloeren en hypocausten onder de vloer en langs de wanden.

Er was enorm veel te zien in Leptis Magna en van hoge kwaliteit. Het theater was deels gerestaureerd en zag er magnifiek uit. Het duurde even voor we het theater voor ons zelf hadden voor een panorama-opname vanaf de bovenste tribune, maar dat was het wachten waard. In het algemeen was het erg rustig. Met name in de eerste en laatste uren kwamen we zo goed als niemand tegen. Er waren wat Italianen en Fransen en een groep Indiërs. Rond het middaguur liepen er ook wat inheemse groepen rond. Het weer was ideaal: bewolkt met af en toe zon en tijdens de middag wat fikse regenbuien. Na nog wat meer domestieke gebouwen, tempels, triomfbogen en het oude forum te hebben bekeken, zijn we naar de pier met de fundamenten van de oude vuurtoren gelopen. Het was een stormachtige zee en dat maakte de uitblik compleet. We troffen daar twee Libische duikers aan die gewoonlijk rond de vuurtoren naar calimari doken. Nu was het te stormig om naar beneden te gaan. De calimari zaten vooral tussen de steenbrokken die van de vuurtoren en de pier in zee waren gestort. De rechthoekige stenen blokken bevatten meerdere uitsparingen waarin ooit ijzeren klampen zaten, die met lood omwikkeld waren tegen het roesten. De duikers zaten nu in de beschutting van de muur te roken waarbij een bekend grasluchtje onze kant op dreef.

Van de ene pier liepen we over het nu droge havenbekken naar de andere zijde, waar de resten van warenhuizen en aanlegsteigers te zien waren. Op een hoogzeevisser na was er niemand te zien. Via een avontuurlijke bush-tocht kwamen we tenslotte weer in het bewoonde stadsareaal en van daar zijn we terug naar de uitgang gegaan om kaarten en postzegels te kopen. Dat laatste was niet zo eenvoudig. Het postkantoortje was namelijk om 13:00 uur dicht gegaan en ging niet meer open. Je kon echter ook postzegels in de souvenirwinkeltjes van Leptis Magna kopen, deze waren alleen 5x zo duur. Maar nood brak wet, dus hebben we maar het één en ander ingeslagen. Vervolgens hebben we in één van de westers aandoende eet- en drinkgelegenheden een Arabische koffie en wat chips genuttigd en hebben onder de klanken van onder andere Modern Talking (“Cherry, cherry lady”) de kaarten geschreven. Tegen de tijd dat we klaar waren, regende het stevig en besloten we te kijken of het museum open was. Dat was het geval. Het was een mooi opgezet museum met een heleboel hoogwaardig spul. Het mooist waren wel de marmeren, levensgrote beelden van personen met fijn gesneden koppen. Verder waren er de onvermijdelijke olielampjes te zien en een heleboel munten. Helaas was het licht kapot en moest er veel in het halfduister bekeken worden, wat evenwel nog goed te doen was. Bovendien hadden we onszelf maar een half uur de tijd gegeven omdat we de rest van het opgravingterrein nog wilden bekijken. In een recordtempo raceten we door het museum en lieten daarna de overdimensionele Ghadaffi in de hal van het museum achter ons. Het was ondertussen weer droog geworden en we haastten ons naar andere hoogtepunten op het terrein, onder andere de basilica en de baden. Tegen de tijd dat we bij de baden aangekomen waren, liep er niemand meer rond, wat prachtige plaatjes opleverde. Om 16:45 uur liepen we naar de uitgang, alwaar we door een heftig gesticulerende suppoost weren opgewacht. Al de suppoosten wilden vroeg naar huis vanwege het offerfeest. We hadden echter officieel nog tot 17:00 uur de tijd. Helaas voor hen moesten ze toch nog wachten want we waren niet de laatsten.

Stipt om 17:00 uur reden we terug naar de jeugdherberg onder het oog van een stel enorm chagrijnige suppoosten. De Rotel-top-zeurkous meende daarna mij te moeten aanspreken en te overtuigen dat wat wij tot nu toe in Libië aan archeologie gezien hadden eigenlijk niets voorstelde. Ik heb met kromme tenen geluisterd, haar cryptisch voor gek verklaard en mij daarna zo snel als beleefdheidshalve toestond uit de voeten gemaakt. We vroegen ons tijdens deze reis echt een aantal malen af wat dit soort personen bezielde om naar Libië te gaan… Gelukkig was het al snel tijd voor het avondeten want we hadden best wel trek gekregen na een hele dag tussen de ruïnes struinen. Het eten bestond uit pasta met een groente-ratatouille. Daarna hebben we ongestoord in de grote hal met de brug van de jeugdherberg geschreven en geborduurd.