zondag, december 20, 2009

Archeologie in de abri (zaterdag, 21 november 2009)

Vandaag moesten we extra vroeg op. Het ontbijt zou om 6:00 uur zijn en om 7:00 uur zouden we wegrijden, terug naar het camp in Al Aweinat, waar we gisteren onze picknick hadden. Daar zouden jeeps klaar staan voor een excursie naar het Acacus-gebergte. Omdat we in de woestijn waren en er geen douches etc. waren, dachten we dat 5:45 uur als opstaan tijd vroeg genoeg zou zijn. Daarin vergisten we ons. Om 5:15 uur begon iemand op een soortement van hoorn reveille te blazen, met als gevolg dat iedereen gelijk klaar wakker was. Maar goed, nu had ik tenminste de gelegenheid het nat-scheren in bijna volledige duisternis te oefenen. Iets dat ik altijd al had willen doen… Het ging volgens mij wel aardig, maar ik moet wel zeggen moet dat ik het resultaat niet kon controleren. Het was trouwens wel mooi hoor, ofschoon koud, ontbijten met de sterrenhemel in volle glorie boven je hoofd.

Een kwartier voor tijd was alles in- en weggepakt en reden we naar Al Aweinat, langs het Acacus-gebergte, waarachter de zon langzaam opkwam. In Al Aweinat moesten we nog even wachten tot alle zeven jeeps er waren. Daarna ging het in dezelfde samenstelling als in Alfejej het gebergte in, dat wil zeggen Jessica, Lutz, Wolfgang en ik. Onze chauffeur heette Hassan en sprak alleen Arabisch, helaas. We startte als laatste en na wild gerij kwamen we als tweede in de colonne. Het was uiteraard niet mogelijk om vooraan te rijden omdat daar de leider van de touragentuur moest zijn. De jeeps waren oud en rammelig en van de onze moest het linker voorwiel af en toe worden gecontroleerd om te zien of alle bouten nog vast zaten. De deuren moest je met de vingertoppen geplaatst vlak naast het glas sluiten. Om de ramen te openen had je het hendeltje nodig dat er eeuwen geleden waarschijnlijk al af was gesprongen. Verder had de snelheidsmeter geen wijzer meer. Onnodig om te zeggen dat de veiligheidsgordels vastgeroest zaten.

Na de weg volgde de piste door de buitenwijk van Al Aweinat, waar de illegale Tuareg hun onderkomen hadden gezocht, en van daar kwamen we op een licht heuvelige vlakte met zwart gepatineerde zandsteenbrokken. We stopten bij een bijna opgedroogde waterput midden op de vlakte en reden daarna verder tot de volgende stop. Iedere 20 minuten volgde een stop, voor foto’s. Zodra we bij de uitlopers van de Acacus kwamen, werd het landschap interessanter. De zandsteen rotsen hadden scurriele vormen; sommige leken op eenden, kamelen enz., wat je er maar in wilde zien. Tussen de zwart gepatineerde, hoekige brokken zandsteen lagen ook ronde vormen die als siderietknollen gedefinieerd konden worden (sideriet is ijzercarbonaat). Ze hadden een gelaagde opbouw die rond een zand- of kleikorrel gevormd waren.

Het werd met elke stop interessanter. De obligatorische kamelenstop was wat minder boeiend, maar het was wel leuk om de kamelen weer eens van heel dichtbij te zien. Wat voor ons heel interessant was, waren de rotstekeningen en abri’s waarin de Neolithische mens ooit verbleef. De afbeeldingen konden in dezelfde vier periodes worden ingedeeld als in Wadi Mathandous. De oudste periode was de natuurlijke periode met afbeeldingen van dieren zoals de giraffe en struisvogel in simpele omlijningen. Dan volgde de pastorale periode met tekeningen van vee, die in sterke mate vertegenwoordigd waren. Van de paarden- en kamelenperiode waren haast geen afbeeldingen te vinden. De abri’s, beschutte plaatsen onder overhangende rotspartijen, zagen er inderdaad uitnodigend uit als natuurlijk onderkomen. Behalve rotstekeningen zagen we daar komvomig uitgesleten steenblokken. Hun gebruik is niet duidelijk maar het lijken een soort van maal- of stampkommen te zijn geweest. Daarna volgde verdere fotostops met rotstekeningen van een heleboel wilde dieren.

Lunch was in een U-vormig door rotsen omsloten dal, waarbij de onderzijde van de rotsen uitgehold was zodat een overkapping ontstond. In het dode eind van de U was de grond behoorlijk verhoogd door prehistorische mestlagen. Er waren hier in het begin van de 20e eeuw door de Italianen opgravingen verricht, voornamelijk aan één van de zijdes van het dal. Wij konden het niet laten om hier goed rond te kijken. Dat was ook de bedoeling want de Neolitische mens had hier verschillende rotsschilderingen achtergelaten in de vorm van rode mensachtige figuurtjes en zwarte handomlijningen. Er was een min of meer duidelijke linker hand afgebeeld. Wat moeten die kunstenaars klein zijn geweest! Op de grond vonden we meerdere scherven Neolitisch aardewerk met punt- en streepversieringen. Jullie weten wel, van het soort dat in Europa met de grootste zorg behandeld zou worden en een ereplaats in een museum zou krijgen. Hier hadden we in zo’n tien minuten een stuk of twintig scherven bij elkaar gesprokkeld… Ook vonden we wat zandsteen afslagen en een kernsteen, waarvan de afslagen afgeslagen waren. We hebben een beetje archeoloogje gespeeld en daarbij enige Rotelianers aangstoken.

De lunch werd weer door Rotel verzorgd. De jeep met het eten was evenwel de U al uitgereden en moest worden teruggeroepen voordat we konden aanvallen. De lunch bestond uit stokbrood, komkommer, wat verrotte tomaten, Fleisch- en Bierwurst in blik (waarvan we er eentje hebben bewaard voor de katten in Al Aweinat) en wafeltjes als toetje. Was de lunch matig, het decor was machtig. Al de rotsen zijn aan de zijkant afgeslepen alsof er reusachtige hoeveelheden water over hebben gestroomd. Alleen de top lijkt grover en is door de wind in bizarre vormen afgesleten. Mogelijk was dit dal ooit een enorme waterval. Bij het bekijken van het landschap viel verder op dat het zandsteensediment een scheve gelaagdheid had. De bodem leek naar het westen toe afgezakt te zijn. De geologie van het Acacus-gebergte bestaat eigenlijk uit een soortement van dal, veroorzaakt door het naar elkaar toeschuiven van twee aardplaten. Door de druk van beide zijdes werd het middendeel naar beneden geduwd terwijl het aan de randen omhoog kwam.

Voor we weg gingen uit het dal kregen we nog een mierzoete thee, die Jessica gelukkig wel lekker vond. Daarna werd de terugtocht aanvaard. Deze tocht ging langs een paar andere abri’s met rotsschilderingen. Omdat ze zo delicaat zijn, waren deze met een hek van gedroogde palmbladeren afgezet. Dit hield de toerist af van het aanraken van de schilderingen maar maakte helaas vandalen ook attent op de aanwezigheid van die schilderingen. Bijgevolg waren op een aantal plaatsen deze eeuwenoude schilderingen met spuitbussen en graffiti onherkenbaar gemaakt.

We raakten op de terugweg delen van het konvooi kwijt maar na zo’n tien minuten wachten op een zandduin zagen we de rest weer. Na nog een stop kwam het eindpunt, het camp in Al Aweinat, in zicht. Gelukkig maar want het schudden in de jeep waren we ondertussen wel een beetje zat. Alois had in z’n eentje de Rotel al opgebouwd, helaas buiten het camp want toen hij wilde opbouwen was het camp nog bezet door een troep Fransen. Dit betekende dat we een heel stuk moesten lopen voor de toiletten en douches.

Het avondeten bestond uit macaroni met een soort van platgeslagen gehaktbal. Omdat er zoveel muggen waren, zijn we vroeg de Rotel ingedoken en hebben in de betrekkelijke beschutting van onze met muskietennet afgesloten cabine het dagboek bijgewerkt en Jessica heeft natuurlijk weer geborduurd. Zij had het echt nodig hier binnen te zitten want haar enkels waren rondom lek gestoken.

Geen opmerkingen: